donderdag, juli 07, 2005

Het hedendaags dynamisch NATIONALISME - Revolutionair, Volks en Europees door Marcel RÜTER in SOS-brochure 1995

In het begrip ‘nationalisme’ is het woord ‘natio’ terug te vinden, hetgeen oorspronkelijk uit de Latijnse taal komt en volksgroep of volksstam betekent. In de Middeleeuwen komt men dit, in de meervoudsvorm ‘nationes’, al in veel ambtelijke oorkondes tegen. Men beschreef hiermee een grotere groep mensen, die door afkomst een gelijke taal spraken en gelijke levensgewoonten erop na hielden.

Een volk is niet of volkeren zijn niet door dwangmatigheid ontstaan, doch het gevolg van een optimaliseringsproces door de geschiedenis heen. Deze zogeheten endogamie leidt tot een voortschrijdende verdichting van het erfelijk materiaal en daardoor tot het langzaam toenemen van een aantal gemeenschappelijke eigenschappen, van een collectieve mentaliteit en van onderscheidende kenmerken. Op deze wijze ontstaat de voedingsbodem voor een gemeenschappelijke cultuur en de objectieve basis van een collectieve identiteit. Het is de drang van het behoud van de soort, het is de drang naar het behoud van het volkse (etniciteit) en culturele, d.w.z. van de menselijke variëteit, tegen verschraling en ondoordachte vermenging, tegen nivellering en monolithische structuren. Het feit dat alle cultuurnaties deze weg gingen, wijst op de noodzakelijkheid en de juistheid ervan.
In het systeem der volkeren steken eeuwenlange ervaringen van vele generaties, het collectieve onderbewuste: dat deel van het onbewuste dat de gemeenschappelijke psychische erfenis van een groep
mensen bevat en overlevert. Het gaat hier om diep gewortelde, genetisch verankerde reactiepatronen. Hiermee is al een groot deel van het begrip ‘nationalisme’ verklaard. De volksgroep of volksstam bestaat uit meerdere personen welke door taal, gewoonten en gebruiken op natuurlijke wijze met elkaar verbonden zijn, hetgeen in de huidige tijd als volk omschreven wordt. Het hedendaagse nationalisme steunt dus op de volksgemeenschap en daarom een volks nationalisme.

Dit in tegenstelling tot het staatsnationalisme, welke uitgaat van de bestaande staat en de absolute bescherming en afscherming daarvan, zonder zich te bekommeren om de vraag of deze staat wel één geheel volk of misschien meerdere volkeren omvat waarbij de eigenheid van deze volkeren volledig vergeten wordt. Een eng-nationalisme dus. Het staatsnationalisme is met haar vrezen voor het voortbestaan van de huidige naties en grenzen een exponent van een verdwijnende wereld, het komt voort uit defensieve impulsen, is een teken van in zichzelf gekeerdheid en van angst voor de grote boze wereld die haar ontglipt maar waaraan zij zich niet kan onttrekken.

Het hedendaags dynamische nationalisme staat dus voor het behoud van de eigenheid der verscheidene volkeren. Het is het streven der volkeren naar onafhankelijkheid, vrijheid, zelfbeschikking en eenheid. Het is de oorspronkelijke wil van een volk tot zelfverdediging tegenover vreemde interesses en machtsaanspraken. Het is de bezinning van een volk op haar eigen kracht. Onafhankelijkheid en zelfstandigheid
zijn de krachten en daarmee de noodzakelijkheden voor het behoud van de eigen aard van een volk. Onafhankelijke en zelfbewuste volkeren zijn de onderdelen van een politiek proces en dat vormt de motor van historische ontwikkelingen. Een Europa, een wereld, waarin elk volk in zijn eigen, onafhankelijke, vrije en zelfbeschikte staat leeft, is daarom het uiteindelijke doel van elke nationalist.

Het nationalisme is geen louter modern en hedendaags verschijnsel, maar het is de beslissende factor geweest in de ontwikkelingsgeschiedenis der mensheid. Een geschiedenis niet van klassenstrijd, maar een geschiedenis van volksstrijd. Zolang er mensen bestaan, hebben deze zich collectief als stammen of volkeren georganiseerd.
Het hedendaagse nationalisme stelt het verlies van gemeenschappelijke bindingen en overgeleverde waarden als hoofdoorzaak van de problemen en toestand van de huidige tijd. Het nationalisme wil de veelvoud en differentiatie der volkeren en culturen behouden, dan wel herstellen en verder ontwikkelen. Het behoud van de eigenaardigheden, de onafhankelijkheid en zelfbeschikking van de volkeren staat garant voor een stabiele en bestendige politieke orde, voor een geestelijk en cultureel pluralisme en is daarmee de basis voor de verwerkelijking van het individu. Individu en volk zijn geen tegenstrijdigheden, maar een noodzakelijke, tweeledige ontwikkeling. Hiermee mag duidelijk zijn dat de z.g. ‘multiculturele maatschappij’ niet binnen deze plaatsbepalingen en beginselen past.
Het is vanwege voorgaande dat het hedendaags dynamisch nationalisme zich revolutionair kan noemen.
Het omkeren van een neergaand, volksonderdrukkend proces om de vrijheid van de volkeren te garanderen is revolutionair.

Hetgeen wat zich tegenwoordig als nationalisme presenteert en waar de media in grote mate zeer graag voeding aan geeft, is beter te omschrijven als zijnde imperialisme. Het hedendaags nationalisme is niet identiek met imperialisme, het tegendeel is waar: namelijk de ontmanteling van multinationale en koloniale structuren. Het nationalisme bestrijdt elk vreemd overheersingsstreven (imperialisme), ongeacht of dit met militaire, economische, politieke of culturele middelen gebeurt. Het nationalisme is een internationale noodzaak in interesse van alle onderdrukte, gespleten, uitgebuite, geknechte én vrije volkeren. De gemeenschappelijke vijand der volkeren is het imperialisme in elke hoedanigheid.



Het hedendaags nationalisme is Europees gericht. Het stelt dat Europa de geografische omschrijving is voor het vaderland van vele volkeren, die overwegend van gelijke afstamming zijn, een gelijkende cultuur bezitten en wiens historie meermaals verweven is. De Europese cultuur was en is een vruchtbare veelvoud van verscheidene nationale culturen.
Het Europees nationalisme streeft naar een Europa der volkeren en regionen, om haar vrijheid, eenheid, onafhankelijkheid en zelfbeschikking der volkeren gemeenschappelijk tegen de grootmachten, de valse ideologieën, de multinationale concerns en de eng-
beperkte chauvinisten door te zetten. In die zin staat het hedendaags nationalisme positief ten opzichte van de strijd die diverse volkeren en regionen in het huidige Europa leveren, zoals o.a. de Vlamingen, de Bretoenen, de Kroaten, de Basken, de Catalanen en de Corsicanen, hetgeen maar een beperkte weergave is van de Europese regionale en volkse problematiek. Met betrekking tot de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd kunnen we de toevoeging maken dat uiteindelijk een ‘heel-Nederlands’-gebied gewenst is.
In een nationalistisch Europa zal elk volk zich binnen haar eigen natuurlijke volksgrenzen zelf onafhankelijk, onder eigen verantwoordelijkheid kunnen ontwikkelen, dat is voor ons een onvervreemdbaar recht . Als nationalisten wijzen wij het af, de volkeren van Europa als een lastige hindernis, als een anachronisme ( ‘niet in het tijdsbeeld passend’) op de weg naar een verenigd Europa te bestempelen. Een nationalistisch Europa kan alleen door en met haar volkeren gemaakt worden, nooit zonder haar volkeren.
Een nationalistisch Europa met een gezamenlijk erfdeel, met een in geschiedenis verworteld concept van evenwicht en stabiliteit, van soevereiniteit in eigen kring vraagt om een gezamenlijke taak: een federaal geslaagde machtsdeling, een imperium zonder imperialisme, kortom een Europese Rijksgedachte.
De Rijksgedachte heeft duizend jaar Europese ervaring, met een niet aflatende inspanning om eigenheid, stabiliteit en gezamenlijk belang in harmonie met elkaar te brengen. De eenheid van het Rijk is geen mechanische eenheid, maar een samengestelde eenheid die de staten te boven gaat. In de mate waarin het Rijk een principe incarneert, wil het slechts de
eenheid op het niveau van dat principe. Terwijl de natie haar eigen cultuur vormt of erop steunt om zichzelf te vormen, omvat het Rijk diverse culturen. Waar de natie volk en staat wil doen samenvallen, verbindt het Rijk de verschillende volkeren. Zijn algemene wet is die van de autonomie en van het respect voor verscheidenheid. Het hedendaags dynamisch nationalisme streeft naar eenmaking op een hoger vlak (Europa), zonder de verscheidenheid van de volkeren, de culturen op te heffen. Het is een geheel waarvan de delen des te autonomer zijn naarmate hetgeen hen verbindt sterker is. De Europese Rijksgedachte steunt daarmee, op de eerste plaats, ook op de volkeren in plaats van op de staten. Een supranationale organisatie waarvan de eenheid niet gaat in de richting van een vernietiging of nivellering van de volkse (etnische) en culturele eenheid die zij bevat, zoals wel in de huidige Europese Gemeenschap het geval is en als zodanig dus door het hedendaags dynamisch nationalisme verworpen wordt.

Het hedendaags dynamisch nationalisme streeft naar sociale rechtvaardigheid en nationale solidariteit. Het nationalisme keert zich tegen de uitbuiting en onderdrukking van de mensen en de volkeren. Het bestrijdt de klassenstrijd van boven en van onderen. Het hedendaags dynamisch nationalisme is daarom onverbrekelijk verbonden met het ‘solidarisme’.
We leven momenteel in een louter verbruikersmaatschappij, waarbij de Westerse ik-zucht in de hand gewerkt wordt door diegenen die belang hebben bij een dergelijke verbruikersmaatschappij. De huidige democratie is achterhaald, nationale staten hebben hun betekenis verloren en waarin organisaties
zonder idealen, zonder visie het voor het zeggen hebben. De liberale democratie steunde op twee postulaten en beide zijn in diskrediet geraakt: het bestaan van een politieke invloedssfeer waar sociale consensus en algemeen belang heersen; het bestaan van deelnemers met een eigen inbreng die hun rechten doen gelden en uitdrukking geven aan hun ‘macht’ nog voordat de maatschappij hen tot zelfstandige subjecten bestempelt. Politiek en collectieve solidariteit zijn vervangen door percepties die even vluchtig zijn als de belangen waardoor ze worden gemanipuleerd. De politiek verbrokkelt en wordt tegelijk homogener. De samenleving wordt steeds gefragmenteerder en heeft geen solidariteit meer. De democratie is omgevormd tot niets meer dan een simpel mechanisme om de macht efficiënt te kunnen controleren: democratie betekent nu dat men af en toe een parlement afzet, zonder dat er duidelijke structurele veranderingen plaats door hebben.
De wijze waarop de maatschappijen tot nu toe werden ingericht verschillen dan ook uiteindelijk weinig: liberalisme/kapitalisme enerzijds en socialisme/marxisme anderzijds. Beide ideologieën zijn materialistisch en onmenselijk. In beide gevallen moet de mens, de burger zich aanpassen aan de staatsleer, aan de beginselen en de daaruit voortvloeiende economische doctrines. Het hedendaags dynamisch nationalisme stelt de persoonlijkheid, de eigenheid van de mens op de voorgrond, als uitgangspunt voor de opbouw van de organische, persoonsgerichte staat of volksgemeenschap.
De geschiedenis van de volkeren, waar ook ter wereld, is de geschiedenis van hun drang naar rechtvaardigheid, naar juiste instituties, naar geluk, naar een goed leven.
Naarmate men verder in het verleden teruggaat, ligt de klemtoon sterker op de groep, de volksgemeenschap. Dichterbij en naargelang de beschaving vordert, krijgt ook het afzonderlijk individu (de mens) meer belang. De mens organiseert zich in een gemeenschap; niet in een gemeenschap van de mensheid, maar van mensen. Dat is de natuur: de mens organiseert zich door middel van uitsluiting van de ander.
De volksgemeenschap als naamloze collectiviteit krijgt dan een andere rol toebedeeld en met steeds meer aandrang wordt gezocht naar een maatschappij-structuur waarin het individueel-persoonlijke van elke mens zo weinig mogelijk in de verdrukking komt. De wijzer van de geschiedenis slaat van het collectivisme naar het individualisme, en nu opnieuw naar het collectivisme. Het evenwichtspunt echter ligt bij de mens, kruispunt van persoonlijk en sociaal leven, een personalistische levenshouding. De maatschappij naar dit evenwichtspunt te brengen, is het doel van het solidarisme; naar een solidaire levenshouding.
Het solidarisme wijst zowel het liberalisme (collectief individualisme) als het socialisme (individualistisch collectivisme) radicaal af, omdat beide kunstmatig opgedrongen worden en beide ontspringen aan de zelfde bron. Radicaal betekent: in de wortel. Het solidarisme gaat dan ook naar de wortels: haar opvattingen zijn niet individualistisch maar organisch. Vanuit de organische visie bepaalt het solidarisme en daarmee het hedendaags dynamisch nationalisme haar opvatting inzake de mens en haar gemeenschap en de mens en de maatschappij. Een organische maatschappij-opbouw, danwel structuur is het streven van het solidarisme.

Een maatschappij waarin iedereen zijn plaats kent, net zoals in een lichaam elk orgaan zijn opdracht vervult; de maatschappij is zowel geestelijk als fysisch een geheel. Een maatschappij of gemeenschap waarin uitsluitend persoonlijke waarde en prestatie voor de gemeenschap bepalend zijn voor ieders plaats in de hiërarchie. De maatschappij-opbouw dient van onderuit te gebeuren, waarbij het hogere aanvullend dient zijn voor het lagere (subsidiairisme). Het beleid moet nooit op een hoger niveau worden bepaald dan strikt noodzakelijk.
In de visie van het subsidiariteitsbeginsel heeft ieder bestuursorgaan dus een aanvullende taak, in een welbepaalde hiërarchie van de basis naar de top. Hoe meer verfijnd de taak- en souvereiniteitsverdeling wordt over de verschillende gemeenschappen en bestuursniveau’s, des te beter zal het maatschappelijke leven van het geheel vorm krijgen. De organische ordening, d.w.z. het zich organiseren van de mens in gemeenschappen, zal verrijkend werken, waardoor het principe van de elitevorming ontstaat. Dit principe stelt voorop dat op elk gebied het de meest bekwamen moeten zijn die de leiding in handen nemen. Zo ontstaat een maatschappij die organisch-democratisch zo gestructureerd is dat elke geleding en elk lid op zijn plaats het nodige doet om het geheel harmonisch te kunnen laten functioneren.
Het recht op private eigendom, ook van produktiemiddelen, is een der centrale gegevens van het solidarisme, op voorwaarde dat het recht hier niet de plicht uit het oog doet verliezen (eigendomsrecht). De samenwerking van allen binnen het kader van de onderneming moet zodanig ontworpen zijn dat elk bedrijf een menselijke gemeenschap wordt (de
bedrijfsgemeenschap). De Europese solidariteit, tenslotte, ontsnapt niet aan de algemene plicht tot menselijke solidariteit, die niet aan volksgrenzen mag ophouden.

Concluderend kunnen we stellen dat het hedendaags dynamisch nationalisme de ‘Derde Weg’ begaat. Een ‘Derde Weg’ tussen liberalisme/kapitalisme en marxisme /socialisme. Een ‘Derde Weg’ die de beginselen van voornoemde onmenselijke systemen afwijst en daarvoor in de plaats haar eigen visie en beginselen plaatst, waar de mens en de volkeren voorop staan in tegenstelling tot het economische/materialistische. Het afwijzen en omgooien van beide systemen in de richting van de volkerenstrijd is een revolutionaire strijd die in Europees verband gestreden zal worden.

Voorgaande maakt onvoorwaardelijk de basis uit van onze nationalistische levensbeschouwing en dient, voor zover dat nog niet het geval is, als zodanig dan ook door een ieder van ons eigen gemaakt te worden, willen wij vanuit de maatschappij enige positieve reactie ontvangen.



Marcel Rüter

SOS-Studiecentrum voor politiek & cultuur
1995




“Ik wil groot zijn en het Europees monument voltooien, tot meerdere eer van de wereld. Wij zijn 360 miljoen sterk”.
Drieu La Rochelle

“En wat onze vijanden betreft, die zijn afhankelijk van ons werk. Zij zijn slechts sterk door onze fouten”.
G.Mazzini

“De revolutie is het werk van een besliste minderheid, niet vatbaar voor ontmoediging, een minderheid wiens eerste bewegingen door de massa niet worden begrepen, omdat deze massa, slachtoffer van een verval-periode, het kostelijk goed, van innerlijk licht, verloren heeft”.
José Antonio Primo De Rivera

“Zij alleen zullen winnen, die bereid zijn niets te willen voor zichzelf, want de toekomst hoort toe aan hen die alles over hebben voor een ideaal. De wijsheid is heldhaftig te leven”.
Alexis Carrel

“Geen enkele revolutie brengt duurzame resultaten voort, als ze niet het leven geeft aan een Caesar. Hij alleen is in staat de ondergrondse geschiedkundige stroming te raden achter het voorbijgaande geschreeuw van de massa’s. Over het algemeen begrijpt de massa hem niet, en is hem dan ook helemaal niet dankbaar. Nochtans is hij de enige die hem dient”.
José Antonio Primo De Rivera

woensdag, juli 06, 2005

Parlementsleden Lega Nord uit Europarlement gezet !

STRAATSBURG - Drie europarlementsleden van de Italiaanse
rechts-populistische Lega Nord zijn op bevel van de parlementsvoorzitter
door zaalwachten uit het Europees Parlement gezet. De drie hadden tijdens
een toespraak van de Italiaanse president Carlo Azeglio Ciampi een spandoek
ontvouwd en de leuze 'Onafhankelijkheid voor Padania' gescandeerd.

De drie, Mario Borghezio, Matteo Salvini en Francesco Enrico Speroni,
begonnen hun actie toen Ciampi de introductie van de euro verdedigde. De
Lega Nord, die deel uitmaakt van de regeringscoalitie van premier Silvio
Berlusconi, heeft herhaaldelijk opgeroepen tot herinvoering van de lire.
Padania is het gebied in Noord-Italië waar de Lega Nord zijn grootste
aanhang heeft en waar de partij een van Rome onafhankelijke staat wil
vestigen. De Italiaanse minister van arbeid Roberto Maroni, die namens de
Lega Nord in het kabinet van Berlusconi zit, heeft opgeroepen tot een
referendum over de kwestie van de lire. Berlusconi heeft zich van de oproep
gedistantieerd.

Parlementsvoorzitter Josep Borrell was woedend over de actie van de
parlementsleden en gelastte onmiddellijk hun verwijdering. Een van de drie
werd aan handen en voeten de zaal uit gesleept. Het incident deed zich voor
enkele minuten nadat het parlement had gestemd voor opheffing van de
parlementaire immuniteit van Lega-Nordleider Umberto Bossi, tegen wie in
Milaan een proces is begonnen wegens gebruik van geweld tegen agenten die
een kantoor van zijn partij wilden doorzoeken.

Berlusconi veroordeelde het optreden van het drietal. Ciampi wees in zijn
toespraak op de voordelen van de euro, die hij een buitengewoon succes
noemde. Hij riep alle EU-regeringen op de ratificatie van de EU-grondwet, na
de nee-stem in Frankrijk en Nederland, niet op te geven.

zondag, juli 03, 2005

Diverse complete boeken in PDF-bestand op Metapo-SOS-Studiecentrum

Francis Parker Yockey - Imperium;

Ernst Jünger - Der Arbeiter;

Ernst Jünger - Der Kampf als inneres Erlebnis;

Carl von Clausewitz - The principles of war;

Sun Tzu - The art of war;

Elias - Methoden der Manipulation;

Carlos Marighella - Minimanual of the urban guerilla.

Voor deze en andere boeken/artikelen ga naar (onder "Files"):

Metapo-SOS-Studiecentrum

Überwindung des Aktivismus door Julius EVOLA in Deutsches Volkstum nr. 11/1933

Daß der "Aktivismus" im "modernen" Zeitalter etwas geworden ist wie ein Losungswort, kann kaum bestritten werden. In Theorie und Praxis wird die Aktion, d. h. alles, was Spannung ist, Schwung, Werden, Verwandlung, ewige Suche, unerschöpfliche Bewegung, gepriesen und verteidigt. Die der rationalistischen Gedankenwelt der Vorkriegszeit so vertraute Ebene der "Prinzipien" geht unaufhaltsam ihrer Dämmerung entgegen - und dieser Untergang wird noch mit Freude begrüßt.
Tatsächlich erleben wir heute nicht nur den Triumph der Aktion, sondern auch eine Philosophie sui generis im Dienste der Aktion, die mit Hilfe einer systematischen Kritik und eines starken spekulativen Apparats sich Alibis jeder Art zu schaffen bestrebt ist und mit vollen Händen über die von abweichenden traditionsverwurzelten Gesichtspunkten aus vertretenen Werte ihre Geringschätzung ausgießt.

Voor de volledige tekst (onder de groep "files"):

Metapo-SOS-Studiecentrum

zaterdag, juli 02, 2005

Wat is globalisering ? door Marcel RÜTER in Revolte 103 - 2001, Heemland 2001

De globalisering is zonder enige twijfel de meest beheersende gebeurtenis van de laatste tien jaar. Het woord globalisering is tegenwoordig in velen bladen te lezen, uit vele monden te horen en wordt vaak voor uiteenlopende zaken gebruikt. Het lijkt erop dat het woord globalisering zovaak mogelijk en zo divers mogelijk door de media, politici en zakenwereld gebruikt wordt om het zo snel mogelijk over de gehele wereld te verspreiden. Mensen reizen in steeds kortere tijd en steeds gemakkelijker naar de meest verre bestemmingen over de gehele wereld. Computernetwerken, internet en huidige (mobiele) communicatie maken dat mensen over de gehele wereld met elkaar in contact kunnen staan en informatie aan elkaar kunnen uitwisselen. Bedrijven doen steeds vaker zaken over de grenzen en spreken daarmee over internationale handel of zelfs wereldhandel. Kortom, men kan hierbij ook wel spreken van internationale betrekkingen. Deze internationalisering is met name het gevolg van de technologische ontwikkelingen die de laatste tientallen jaren hebben plaatsgevonden, maar maakt het daarmee nog niet tot globalisering.
Hoewel er ook hier en daar bijvoorbeeld gesproken wordt over o.a. culturele globalisering, stel ik dat globalisering eerst en vooral economische ondergrond heeft en dat de culturele en sociale veranderingen vanzelf volgen uit de economische gevolgen van de globalisering.

De globalisering is een economische doctrine (leer), een onderdeel van een neoliberale ideologie. Naar voren gebracht als doctrine gedreven door de vooruitstrevende krachten van de technologische veranderingen en economische liberalisatie om vooruitgang, ontwikkeling en welvaart voor de internationale gemeenschap te verzorgen, in de praktijk met name een proces voor explosieve bedrijfsexpansie over de grenzen en een structuur voor grensoverschrijdende financiële stromen en faciliteiten.
De neoliberale (een samensmelting van sociaal-democraten en liberalen, beide adepten van de Verlichting, afgedwongen door de zobeschouwde overwinning van de liberalen op de geschiedenis volgens Fukuyama na de val van de muur) ideologie berust op de ideeën van de Verlichting. De Verlichting ging ervan uit dat alle mensen in beginsel gelijk zijn, dezelfde rechten hebben en dat deze aanspraken universeel zijn. Er kan maar één samenleving de beste zijn, en dat is de samenleving die zo redelijk mogelijk is ingericht. Aangezien de aanspraken universeel zijn, betekent dit één universele samenleving met gelijke mensen.
Duidelijker gesteld is (economische) globalisering niets anders dan het streven naar één volledig geïntegreerde en gelijkgeschakelde (eenheids-)wereldmarkt waarin goederen en (virtueel) kapitaal vrijelijk (zonder restricties) over nationale grenzen kunnen gaan en waarbij winstmaximalisatie voorop staat.

In de praktijk wordt het proces van globalisering, of beter ‘vrije markt kapitalisme’, bijgestaan en ondersteund door diverse internationale organisaties waarin tal van vertegenwoordigers van transnationale of multinationale bedrijven zitting hebben, welke ontmoetingen, bijeenkomsten en contacten met belangrijke regeringsfunctionarissen regelen om zodoende obstakels en bestaande restricties ten opzichte van de vrije handel zo snel mogelijk of op termijn op te heffen.
Voor de duidelijkheid: multinationale of ook wel transnationale ondernemingen zijn bedrijven die meer dan de helft van hun omzet uit het buitenland halen. In 1970 waren dat er 7000, momenteel zijn dat er ruim 40.000 welke meer dan 200.000 dochterondernemingen controleren, doch slechts 2 procent van de totale wereldbevolking werk verschaffen.
Hun omzet lag in 1991 al hoger dan de export van goederen en dienstverleningen wereldwijd. Zij controleren en beheersen direct of indirect een derde van het wereldinkomen en 200 van de meest belangrijke bedrijven onder hen monopoliseren een kwart van de economische activiteit op de wereld. Ruim 33 procent van de wereldhandel vindt overigens plaats tussen de verschillende dochterondernemingen van een en dezelfde firma.

De globalisering wordt sterk voortgedreven door de interactie van drie fenomenen: technologische veranderingen, consumentisme en neoliberale politiek.
De technologische vooruitgang vergroot de potentie van het globalisme. De moderne computer-, communicatie- en transporttechnologie genereert het enorme potentieel voor wat betreft tijdscompressie. Binnen enkele fracties van seconden gaan opdrachten, berichten, virtuele geldbedragen, enz. de wereld over. Dagelijks gaat er voor honderden miljarden Dollars om op en tussen de effectenmarkten wereldwijd, waarvan overigens volgens de Wereldbank 95% puur speculatief is. De ongekende capaciteiten van moderne communicatie-, produktie- en distributieprocessen welke tot een internationale integratie van deze processen leiden leggen de basis voor de wereldindustrieën.
Het consumentisme is de nieuwe ‘religie’ van deze tijd. Men moet consumeren, als eis en bestaansrecht van deze tijd. Het is hier waar alle marktactiviteiten, wereldwijd, op gericht zijn. Vergroting van marktaandelen en voortdurend aansturen (geen inspelen op) van marktvraag. De consumptiemaatschappij gaat verder dan alleen maar de verkoop van goederen en waren, zij verkoopt geluid, muziek, beelden, computerprogramma’s, verbindingen, koloniseert de voorstellingswereld en beheerst de communicatie. De Mc World verkoopt begrippen in plaats van produkten: MTV, Eurodisney, Mc Donalds, Nike, Microsoft. Het is de wereld van de logo’s geworden die door de mediahype wereldwijd de geesten controleert en culturen beïnvloedt en gelijk maakt. Wie niet mee doet of geen ‘lifestyle’ heeft voelt zich al snel buitengesloten.
In vele landen, wereldwijd, hebben regeringen zich begeven op het pad van de neoliberale politiek: ze ontmantelen hun politiek van financiële regulatie en handelsprotectionisme om gezamenlijk de vrije handel te bevorderen. De neoliberale regeringsleiders zoals Blair, Schröder, Kok, Bush, e.d. volgen en ondersteunen zonder enige terughoudendheid gezamenlijk de agendapunten van o.a. het WEF, de WTO, e.d. om de structurele economische veranderingen te promoten.

Belangrijke organisaties in de globalisering

De huidige economische globalisering wordt onmiskenbaar gedreven en beheerst door een aantal economische elitegroepen welke de deelnemende landen en regeringen aan banden leggen en aan regels onderwerpen. We geven hierbij een beknopt overzicht van dergelijke economische elitegroepen.

Het World Economic Forum (WEF): Het World Economic Forum (WEF) is waarschijnlijk één van de meest invloedrijke eliteorganisaties. In tegenstelling tot wat nog wel eens beweerd wordt is het WEF geen denktank, maar meer een commerciële management organisatie die gesponsord wordt door 1000 van 's werelds grootste transnationale bedrijven om bruggen te slaan tussen de hoogste regionen van deze bedrijven en regeringen om zodoende beslissende economische, sociale en politieke issues voor te bereiden.
Ook in de komende periode van economische recessie zal de WEF, zoals voorgaande jaren, haar uiterste best doen om regeringsleiders en de media te doen geloven dat de enige genezing van de economische recessie ligt in het volledig open stellen economische markten voor globaal kapitaal. Het WEF, opgericht in 1971, stelt zelf dat de jaarlijkse bijeenkomsten van het WEF de beslissende politieke, economische en zakenagenda’s bepalen.
Samuel Huntington, schrijver van Botsende beschavingen, stelt dat het WEF vanuit Davos virtueel de leiding heeft en beslissingen neemt over talrijke internationale instituties, vele regeringen op deze wereld en over de economische en militaire mogelijkheden en voorraden op de wereld. Men werkt naar een globale gemeenschap, een wereldwijd netwerk tussen besluitnemers uit de economie, politiek, wetenschap en media.

De World Trade Organisation (WTO): De World Trade Organisation (WTO) is één van de sterkste en meest geheime lichamen op de wereld. Razendsnel tracht het de rol van een wereldregering op zich te nemen, gezien het feit dat 134 staten zich reeds verplicht hebben onderworpen aan de regels en wetten van de WTO, welke zich baseren op de wetten van economische globalisering, d.w.z. het streven naar één volledig geïntegreerde wereldmarkt waarin goederen en kapitaal vrijelijk en zonder restricties over de nationale grenzen kunnen gaan. Deze regels en wetten van de WTO worden geschreven door vertegenwoordigers van multinationale bedrijven en naar aanleiding van de agenda van de WEF zonder enige vooringenomenheid gevolgd door de meeste huidige neoliberale regeringsleiders waaronder Blair, Schröder, Kok, Verhofstad, voorheen Clinton en nu ook Bush.

Gevolgen van de globalisering

Eén van de gevolgen van de globalisering is de tragische verscherping van de economische ongelijkheden. Ondanks het feit dat de laatste twintig jaar het bruto sociaal produkt meer dan 40% is gestegen, ondanks het feit dat het volume van de wereldhandel met het elfvoudige toenam en de economische groei zich vervijfvoudigde, vond in deze zelfde tijd geen regelmatige verhoging van de gemiddelde levensstandaard plaats. Daarentegen wel een toename van armoede, werkloosheid, sociale onzekerheid en milieuvernietiging.

De groeiende onmacht van de nationale regeringen is één van de andere gevolgen. De sterk verhoogde internationale mobiliteit van het kapitaal en de globalisering van de markten maken dat de mogelijkheden van macro-economische maatregelen steeds geringer worden. Voor wat betreft monetaire (geld) politiek bestaat er praktisch geen speelruimte meer. Rentetarieven en wisselkoersen vallen onder de hoede van de centrale banken, die slechts reageren op de ontwikkelingen van de economische markt. Handelsovereenkomsten en import/exportbeperkingen worden bepaald door de diverse wereldhandelsorganisaties die hun invloed op de regeringsleiders laten gelden.

De verwerkelijking van de universele neoliberale maatschappij welke één gelijke wereldmarkt voorstaat duldt geen culturele 'slakken', of regionale, nationale of zelfs maar subcontinentale gemeenschaps-obstakels. Het programma van de eenmaking van de wereld leidt onherroepelijk tot de vernietiging van naties en culturen wereldwijd. Het neoliberale globaliseringsprogramma stuurt aan op de afschaffing van de verscheidenheden, van welke aard ook, daar zij de grote markt en de sociale vrede in de weg staan.

De wereld na 11 september en de globalisering

Sinds dinsdag 11 september is de wereld veranderd en zal niet meer dezelfde zijn.

We hebben daarmee afscheid genomen van het modernistische tijdperk dat zich reeds in een crisis bevond, maar tevens lijken we ons tegelijkertijd midden in de chaos van het postmodernisme te bevinden. Het modernistische tijdperk, gedreven door het vooruitgangsidee, kenmerkte zich in de laatste fase door de snel om zich heen grijpende globalisering, het doorgedreven individualisme, het egoïstische turbokapitalisme, de multiculturele illusie en ecologische wantoestanden. De scheuren in het modernisme waren reeds zichtbaar, een crisis was aankomende. De postmodernistische fase waarin we reeds beland zijn zal zich kenmerken door de verabsolutering van de chaos en de gespannenheid. En dinsdag 11 september heeft versneld die mijlpaal voor het postmodernisme gezet, bracht Fukuyama’s essay "Het einde van de geschiedenis" daarmee richting vuilnisbelt en zal de beperktheid en kortzichtigheid van het (neo)liberalisme snel aantonen.

Terugkijkend naar die 11-de september, de dag waarop New York een ingrijpende en onvergetelijke verandering onderging, kunnen we niet anders dan vol afschuw en met medeleven reageren op de meer dan 6000 vermisten die naar alle waarschijnlijk als slachtoffer genoteerd kunnen gaan worden, waarmee we de aanslag als zodanig afkeuren.
Toch kunnen we deze tragedie niet los zien van de politieke context, willen we het hoe en waarom van deze aanslag begrijpen. Om terroristische aanslagen als deze te veroordelen en te voorkomen dienen we ons tevens te interesseren in de reden van dit soort terrorisme. De waarheid gediend ons te zeggen dat het Amerikaanse volk vandaag de consequenties ondergaat van de vaak misplaatste internationalistische politiek welke sinds geruime tijd door de Amerikaanse leiders wordt uitgevoerd.
Een politiek welke voor heel wat ellende en catastrofen in de wereld heeft gezorgd en door een deel van de wereld als oorlogsverklaring is opgevat. Als we kijken naar de bombardementen in Kosovo en Joegoslavië op burgerdoelen, de wapenleveranties aan Turkije voor de strijd tegen de Koerden, de steun aan Israël in de strijd tegen de Palestijnen (de Palestijnse kwestie is niet los te koppelen van deze aanslag), het bombardement op een medicijnenfabriek in Soedan, de talloze twijfelachtige praktijken van de CIA (o.a. in het opleiden terroristen welke zich nu tegen de USA blijken te keren), de politiek van de globalisering (waarbij onder de noemer van economische welvaart de eigen identiteit en cultuur wordt uitgespeeld en onverhuld de Amerikanisering de praktijk is) en het spelen van politie-agent over de gehele wereld, roept dat nogal wat vragen op.

Nog meer vragen zullen naar voren komen als de druk op de zg. bondgenoten zal gaan toenemen om deel te nemen in acties, op welk gebied dan ook, tegen o.a. Afghanistan. Of dat men onder druk van de VS moet meewerken om de reeds voor de aanslag opkomende recessie in te dammen, in die zin komt dit oorlogsklimaat de VS wel erg goed uit. De verwijzing naar Machiavelli’s vorst dringt zich hierbij op, de VS als regeerders van deze wereld.

Onder invloed van de moderniseringsgedachte, waarbij het individualisme de gemeenschapsgedachte deed afbreken, werd zo getracht de weg vrij te maken voor de zg. multiculturele maatschappij. De reacties uit de zg. multiculturele maatschappij na de aanslagen hebben duidelijk gemaakt dat dit een illusie blijkt te zijn. Een illusie waar wij het al sinds tijden over hebben, maar die de Islamitische gemeenschap door haar uitingen en gedragingen nu zelf duidelijk naar voren brengt. Wij hebben geen brandstichtingen of aanvallen op de Islamitische gemeenschap nodig om ons gelijk te halen, die wordt ons door die zelfde Islamitische gemeenschap aangedragen. Hetgeen voorlopig nog wel zo zal blijven, omdat de politiek ook steevast en zonder enige reserves de Amerikaanse blijft dienen. Bovendien zal elke aanval of bedreiging richting Islamitische gemeenschap in de huidige tijd aangegrepen worden om ongestraft elke privacy van wie dan ook te schenden. Meer dan ooit dienen wij ons te richten op die zaken waar men ons nu niet verwacht, tegen globalisering, voor de gemeenschap en met name voor de eigenstandige Europese beschaving.

Datgene waar wij ons voor moeten hoeden, is dat wij ons als Europese beschaving niet laten verleiden tot deelname aan het Amerikaanse scenario:’Mc World versus Djihad’. Nee tegen de ‘Djihad’ zonder het instrument te worden van een ‘Mc World’.

Kort manifest tegen de globalisering

De vrije markt is geen natuurlijk gegeven. Zij ontstaat ook niet na het uitblijven van politieke ingreep in de markt. In de geschiedenis terugkijkend, zien we dat de vrije markt een weinig voorkomende en kort leven beschoren afwijking van de normale loop der zaken is.
Democratie en vrije markt zijn geen partners, maar elkaars concurrenten. De vrije markt schakelt de democratie uit.
Het marxisme-leninisme en het economische rationalisme van de vrije markteconomie hebben veel overeenkomsten, beide streven zij naar een gelijke wereldmarkt en zijn zij economisch gedreven.
Het geloof in de bijzondere positie van Amerika is gelijk aan de ideologie van de vrije markt en daarmee gelijk aan de globalisering. Globalisering leidt daarmee tot veramerikanisering van de wereld.
De globalisering ondergraaft de burgerlijke en sociale identiteit, ondermijnt de sociale zekerheid en verstoort het ecologisch evenwicht en zal de wereld in een chaos storten.


Marcel Rüter





Naschrift van de auteur

Het korte manifest is geen conclusiestuk, het is een vervolg op het artikel om een discussie te laten openen. Dat als eerste antwoord op veel reacties op het forum van NieuwRechts.



De vrije markt wordt gecreëerd en kan dus zeker niet organisch zijn. Het ontstaan van ruilhandel is niet van deze tijd en daarmee geen vergelijking met vrije markt. De verhoudingen binnen de vrije markt hebben ook niets meer van doen met de ontstaanssituatie van ruilhandel.
Bovenal is de vrije markt onderdeel van een dominante ideologie, waarin veel van de drijvende krachten reeds een bevoorrechte positie kennen. De vrije markt erkent bij monde van haar neoliberale fanaten geen politieke interventies en moet zich losmaken van lokale zeden en gewoonten. Zij dient een universele handelswijze te verspreiden die ingaat tegen de culturele verscheidenheid. Zeg mij, waar de democratie hier nog enig gewicht in de schaal brengt of kan brengen?

Zoals in mijn stuk geschreven is er verschil tussen globalisering (ideologie) en wereldhandel (internationalisering van de markt), twee zaken die wel degelijk goed uit elkaar gehouden dienen te worden.
Ik denk dan ook naar aanleiding van mijn artikel en en de reacties erop, dat DE BEVRIJDING VAN DE MENs een complete illusie is en perfect past binnen de "verlichte" gedachten van de neoliberalen. Met de volledige uitvoering van de globalisering zal uiteindelijk naar mijn idee weinig meer van de creativiteit van de mens overblijven, d.w.z. van de meeste mensen.
De terminologie "BEHOEFTEN BEVREDIGEN" is ook niet meer van deze tijd: behoeften en vraag worden tegenwoordig gecreëerd. Een simpele duik in reclame- en marketingwereld maakt dit snel duidelijk.


Marcel Rüter, november 2003

vrijdag, juli 01, 2005

Drei Thesen des Archäofuturismus door Guillaume FAYE

Erste These

Diese Zivilisation, Tochter der Moderne und des Egalitarismus, erlebt ihren letzten Höhepunkt und ist kurzfristig von einer weltweiten Katastrophe - einem Zusammenfluß von Katastrophen - bedroht. Einst brachen auch andere Zivilisationen zusammen, aber es waren immer nur regionale Unglücke, die nicht die gesamte Menschheit betrafen. Heute, zum ersten Mal in der Geschichte, ist eine Weltzivilisation, die global ausgebreitete westliche Zivilisation, durch konvergierende Katastrophen-Linien bedroht, die sich aus der Anwendung ihrer eigenen ideologischen Entwürfe ergeben. Eine Reihe dramatischer Verkettungen fallen in einem schicksalhaften Punkt zusammen, den ich zu Anfang des 21. Jahrhunderts vermute, zwischen 2010 und 2020, und der die Welt, die wir kennen, mit dem Ausmaß eines Zivilisationserdbebens ins Chaos stürzen wird. Die "Linien der Katastrophe" betreffen die Themen Ökologie, Demographie, Religion, Epidemologie und Geopolitik. Die gegenwärtige Zivilisation kann nicht ewig andauern. Ihre Fundamente widersprechen der Realität. Sie steht nicht gegen ideologische Widersprüche - die ja immer überwindbar sind -, sondern gegen eine physische Mauer. Der alte Glaube an die Wunder des Egalitarismus und der Fortschrittsphilosophie, der behauptete, es sei möglich, immer mehr zu bekommen, ist tot. Diese Engelsideologie hat eine Welt geschaffen, die mit jedem Tag weniger lebensfähig ist.



Zweite These

Auf immer mehr Gebieten sind die Mentalitäten und Ideologien nicht mehr der modernen, individualistischen und egalitären Welt angepaßt. Um in der Zukunft bestehen zu können, wird man auf ein archaisches Bewußtsein, das heißt: auf eine vor-moderne, nicht-egalitäre und nicht-humanistische Mentalität zurückgreifen müssen, die die Urwerte der Ordnungsgesellschaft wiedererrichten wird. Die Entdeckungen der Techno-Wissenschaft, insbesondere in Fragen der Biologie und Informatik, können nicht mittels der modernen Werte und mit humanistischen Mentalitäten verwaltet werden; die heutigen geopolitischen und sozialen Ereignisse werden von Fragen der Religion, des Ethnos, der Ernährung und der Epidemien beherrscht, und dies bedingt eine Rückkehr auf die ursprünglichen Fragen. Ich schlage deshalb einen neuen Begriff vor: Archäotuturismus, der uns ermöglichen soll, mit der obsoleten Fortschrittsphilosophie und mit den egalitären, humanistischen und individualistischen Dogmen der Moderne zu brechen, die unfähig sind, die Zukunft zu denken, und der uns erlauben soll, im kommenden Jahrhundert des Feuers und des Eisens zu überleben.



Dritte These

Von nun an müssen wir eine Welt für nach der Katastrophe ausdenken und entwerfen, eine archäofuturistische Welt, mit Kriterien, die völlig anders sein müssen als jene der egalitären Moderne. Es hat keinen Sinn, die Dinge mit Weishehti und einstweiligen Überlegungen reformieren zu wollen. Der Mensch ist dazu nicht fähig. In Notsituationen, mit dem Rücken zur Wand, kann der Mensch aber reagieren. Was ich vorschlage ist eine mentale Praxis für die Welt nach dem Chaos. Ich schlage keine Dogmen vor, sondern Wege; meine Absicht ist es nicht, die eigenen Thesen aufzuzwingen (sie entstammen der sokratischen doxa, der diskutierbaren "Meinung"), sondern eine Debatte um die entscheidenden Fragen auszulösen, auf daß jene gegenwärtige Atmosphäre ideologischer Nichtigkeit, Verblendung und Ärmlichkeit aufgelöst werde, die das System willentlich geschaffen hat, um die Aufmerksamkeit abzulenken und sein allgemeines Scheitern zu vertuschen. In einer Gesellschaft, die jede echte Idee als subversiv betrachtet, die die ideologische Phantasie zu entmutigen sucht, die das Denken zugunsten des Spektakels abschaffen will, muß unser Hauptziel sein, Gewissen zu wecken, schmerzende Fragen aufzuwerfen, ideologische Elektroschocks - Ideoschocks - auszulösen.

Thesen zur Demokratie door Alain de BENOIST

1.
Da heute jeder ein Demokrat zu sein vorgibt, widersprechen die einzelnen Definitionen, die von der Demokratie abgegeben werden, zwangsläufig einander. Der Versuch einer etymologischen Klärung stellt sich als enttäuschend heraus. Die Begriffsbestimmung der Demokratie auf Grund der neuzeitlichen Regierungsformen, die sich (übrigens später) demokratisch bekannten, ist höchst strittig. Die geschichtliche Untersuchung scheint letzten Endes die vernünftigste zu sein: Will man nämlich wissen, was Demokratie ist, so muss man zunächst in Erfahrung bringen, was sie denjenigen bedeutete, die sie erfanden. Die antike Demokratie versammelt eine Gemeinschaft von Bürgern, denen sie gleiche Rechte sichert. Die Begriffe von Staatsbürgerschaft, Freiheit, Volkssouveränität und Gleichberechtigung sind eng miteinander verknüpft. Die Freiheit rührt von der Volksangehörigkeit, das heißt von der Abkunft, her. Es ist eine Freiheit-als-Anteilnahme. Die Freiheit des Volkes steuert alle anderen Freiheiten; Gemeinnutz geht vor Eigennutz. Die Gleichberechtigung leitet sich aus der gleichen Eigenschaft-als-Bürger ab, die alle freien Menschen besitzen. Sie ist ein Mittel des Politischen. Die antiken und neuzeitlichen Demokratien unterscheiden sich hauptsächlich darin, dass die ersten den egalitären Individualismus nicht kennen, auf dem die zweiten gründen.

2.
Liberalismus und Demokratie sind nicht gleichbedeutend. Die Demokratie ist eine „-kratie“, das heißt eine Form der politischen Herrschaft, während der Liberalismus eine Ideologie der Begrenzung aller politischen Herrschaft ist. Die Demokratie gründet auf der Volkssouveränität, der Liberalismus auf den Rechten des Individuums. Die liberale repräsentative Demokratie bedingt eine Übertragung der Souveränität, die streng genommen, wie Rousseau es richtig erkannte, einer Entsagung des Volkes gleichkommt. Im Repräsentativsystem wählt das Volk Vertreter, die es auf eigene Rechnung regieren: Die Wählerschaft legitimiert eine reelle Macht, deren Vertreter die einzigen Inhaber sind. In einem System echter Volkssouveränität erhält der gewählte Kandidat den Auftrag, den Willen des Volkes und der Nation zum Ausdruck zu bringen: Er verkörpert ihn aber nicht.

3.
Die traditionelle Kritik, wonach die Demokratie die Herrschaft der Inkompetenz sowie die „Diktatur der Zahl“ darstelle, stößt auf zahlreiche Gegenargumente. Die Demokratie deckt sich weder mit der Herrschaft der Zahl noch mit dem Mehrheitsprinzip. Ihr Grundprinzip ist vielmehr „holistisch“ geprägt: Es ist die Feststellung, dass das Volk als solches politische Vorrechte besitzt. Die Gleichberechtigung spiegelt keineswegs eine naturrechtliche Gleichheit wider, sondern ein aus der Staatsbürgerschaft abgeleitetes Recht, dessen Ausübung die Mitwirkung ermöglicht. Die numerische Gleichheit muss von der geometrischen, die die Proportionen berücksichtigt, unterschieden werden. Die Mehrheitsregel ist nicht dazu bestimmt, das Wahre zu sagen; sie ist lediglich ein Mittel, zwischen Möglichkeiten zu entscheiden. Die Demokratie widerstreitet ebenso wenig der Vorstellung von einer starken Regierungsform wie den Begriffen der Autorität, der Auslese bzw. der Elite.

4.
Generische Kompetenz und spezifische Kompetenz sind unterschiedliche Begriffe. Wenn es über die nötigen Informationen verfügt, vermag das Volk durchaus zu urteilen, ob es gut regiert wird oder nicht. Die heutzutage vorgenommene Betonung der „Kompetenz“, die immer mehr im Sinne von „technischem Wissen“ aufgefasst, wird, ist zweideutig. Die Fähigkeit zum Politischen hängt nicht mit dem Wissen, sondern mit der Entscheidung zusammen, wie Max Weber es in Wissenschaft als Beruf aufzeigte. Die Vorstellung, wonach die beste Regierung die der „Gelehrten“ oder der „Experten“ sei, offenbart eine völlige Verkennung des Politischen, und ihre Verwirklichung führt im allgemeinen zu katastrophalen Ergebnissen. Heute bedeutet sie nichts anderes als die Legitimierung einer Technokratie, deren Herrschaft - vor dem Hintergrund des Technizismus und des Glaubens an „das Ende der Ideologien“ - eigentlich jeder Volkssouveränität zuwiderläuft.

5.
In der Demokratie besitzen die Bürger gleiche politische Rechte, nicht kraft vermeintlicher unveräußerlicher Rechte der „menschlichen Person“, sondern weil sie der gleichen nationalen Volksgemeinschaft angehören, dass heißt auf Grund ihrer eigentlichen Staatsbürgerschaft. Die Grundlage der Demokratie ist nicht die „Gesellschaft“, sondern die Gemeinschaft der Bürger als Erben ein und derselben Geschichte, die ihre Fortsetzung zu einem gemeinsamen Schicksal wünschen. Das demokratische Grundprinzip heißt nicht: „Ein Mensch, eine Stimme“, sondern: „Ein Bürger, eine Stimme“.

6.
In der demokratischen Regierungsform ist der Schlüsselbegriff weder die Zahl, noch das Votum, noch die Wahl oder die Vertretung, sondern die Mitwirkung. „Die Demokratie ist die Anteilnahme eines Volkes an seinem Schicksal.“ (Moeller von der Bruck). Sie ist die politische Form, in der jedem Bürger das Recht zuerkannt wird, an den Staatsangelegenheiten Teil zu haben, unter anderem durch die Ernennung der Regierenden und die Möglichkeit, ihnen den Konsens zu bekunden oder zu verweigern. Demnach sind es nicht die Institutionen, sondern ist es die Teilnahme des Volkes an den Institutionen, die die Demokratie ausmacht. Das höchste Maß an Demokratie bedeutet weder die „größte Freiheit“ noch die „größte Gleichheit“, sondern das höchste Maß an Beteiligung.

7.
Der Rückgriff auf das Mehrheitsprinzip geht daraus hervor, dass die Einstimmigkeit, die theoretisch in dem Begriff des Gesamtwillens und der Volkssouveränität eingeschlossen ist, in der Praxis anscheinend nicht zu verwirklichen ist. Die Mehrheit kann nun als Dogma (sie ist ein Ersatz für die Einstimmigkeit) oder als Technik (sie ist ein Notbehelf) aufgefasst werden. Lediglich die zweite Auffassung räumt der Minderheit oder der Opposition, die die künftige Mehrheit sein kann, einen relativen Wert ein. Ihre Übernahme oder Durchsetzung stellt die Frage nach dem Anwendungsbereich und den Grenzen des Pluralismus. Hierbei darf man aber nicht den durchaus berechtigten Meinungspluralismus mit dem Wertepluralismus verwechseln, der mit der eigentlichen Definition des Volkes unvereinbar ist. Der Pluralismus hat Grenzen: Er muss dem Gemeinwohl untergeordnet sein.

8.
Die Entwicklung der modernen liberalen Demokratien, die Wahl-Polyarchien sind, offenbart eine bestimmte Entartung des demokratischen Ideals. Die Parteien sind keine Einrichtungen, die demokratisch arbeiten. Die Übermacht des Geldes verzerrt den Wettbewerb und erzeugt die Korruption. Der Masseneffekt hebt den Entscheidungseffekt der Wahl auf. Die gewählten Kandidaten werden nicht angetrieben, ihren Verbindlichkeiten nachzukommen. Die Mehrheitswahl zieht die Intensität der Neigungen nicht in Betracht. Die Bedingungen zur Meinungsbildung sind heteronom (d. h. von fremden Gesetzen abhängend): die Information wird zugleich abgebogen (was die freie Wahlentscheidung verhindert) und standardisiert (was die Meinungstyrannei verstärkt). Die erkennbare Homogenisierung der Programme und Reden führt zur Ununterscheidbarkeit der Zielsetzungen. Das politische Leben wird nun völlig negativ, und das allgemeine Wahlrecht stellt sich als Illusion heraus. Das Ergebnis ist die politische Apathie, das der Teilnahme und also der Demokratie widerstreitende Prinzip.

9.
Das allgemeine Wahlrecht fasst nicht alle Möglichkeiten demokratischen Verfahrens zusammen: Die Eigenschaft-als-Bürger erschöpft sich nicht im Wahlakt. Eine Rückkehr zu politischen, dem Urgeist der Demokratie entsprechenden Verfahren bedingt eine Erschließung aller Möglichkeiten, die eine engere Verknüpfung von Volk und Regierenden sowie einen Ausbau der lokalen Demokratie herbeiführen können: verstärkte Mitwirkung in den Gemeinderäten und Berufsverbänden, Entfaltung der Volksinitiative und des Volksbegehrens, Entwicklung von qualitativen Formen zur Artikulierung des Konsens. Im Gegensatz zu den liberalen Demokratien wie auch zu den tyrannischen „Volksdemokratien“, die sich auf falsche Definition von Freiheit, Gleichheit und Volk stützen, könnte sich eine mit dem ursprünglichen Geist übereinstimmende organische Demokratie um die Idee der Brüderlichkeit entwickeln.

10.
Demokratie ist die Herrschaft des Volkes, das heißt die Herrschaft einer organischen Gemeinschaft, die innerhalb einer oder mehrerer bestimmter politischer Einheiten (Stadtstaaten, Nationen, Kaiserreiche usw.) geschichtlich in Form gebracht wurde. Dort, wo kein Volk, sondern eine bloße Vielzahl von einzelnen sozialen Atomen ist, kann es also keine Demokratie geben. Jedes politische System, dessen Durchführung die Auflösung oder die Undifferenziertheit der Völker herbeiführt oder auch die Zerbröckelung des Volksbewusstseins (das Bewusstsein, dem Volk als dieser organischen Wesenheit anzugehören) -, muss als nicht-demokratisches System betrachtet werden.

The ethnopluralist manifesto door Jaroslaw TOMASIEWICZ

I.

A Man has a natural need to identify himself with a group. Only a part of our personality can be created by ourselves. The rest is obtained from other people in a form of culture.



II.

Eradicated person - it means thrown off from the culture typical for his community - is lost in the world. This situation makes his personality poorer. Without being backed by the culture - group identity - man can be easily manipulated by the authority, and thoughtlessly follows fashions.



III.

The freedom of man is expressed in his right to preserve his identity and unlikeness. So the right to preserve group's cultural identity is a result (in a certain way) of the right of every individual to preserve his individual identity.



IV.

The group identity being the necessary binder of the social solidarity is an autonomous value. The unlimited freedom of changing someone's identity involves chaos of the group existence, weakens its unity, and facilitates the assimilation of small communities by the big ones. The choice of the identity must be not dependent only from an individual, but it must accepted by other members of its group.



V.

Group identities - cultures - may be created on different basis, but the most common form of the group identity is the ethnic (national, regional, tribal) identity. So these identities are not imagined or hypothetical but they are real.



VI.

Cultures which were created during the historical changes of natural communities are based on tradition. Breaking off with the tradition always leads to the loss of own cultural identity. This is tantamount to the alienation of individuals and to disintegration of the community. That's why while not wishing stagnation or petrifaction of the status quo we demand to reconsider our idolatrous relation to the progress which is not good by itself. Proven, traditional forms are better than the experiments made on living organisms. The society must develop, but changes must have the evolutionary and unconstrained character. They must not lead to the disruption of the cultural continuity.



VII.

The diversity of the human kind is a fact beyond any discussion. It is manifested in all areas of human existence. The abundance of being is a crucial value should be defended. Protecting this wealth we defend at the same time both: the richness, the diversity of the world around us and the real freedom of the group (the community can not be free without being conscious of its separateness). Further more, being rooted in a specific culture we are more sensitive to the uniqueness of other cultures. All cultures are equally alien and indifferent for the eradicated person. In such a situation we can not talk about tolerance, but only about the lack of his own identity.

Leaderless Resistance door Louis BEAM

"Leaderless Resistance" is een begrip dat de laatste 20 jaar zich genesteld heeft in onze samenlevingen. Zowel ter rechter- als ter linkerzijde vinden we het begrip terug, alleen wordt het ter linkerzijde "Leaderless Networks" genoemd. In de praktijk blijkt de werkzaamheid hetzelfde. Het Animal Liberation Front heeft het, om een voorbeeld te noemen, volledig in de praktijk gebracht. "Leaderless Resistance" of "Leaderless Networks" zijn geen oproepen tot geweld of terrorisme, maar geven wel een aardig inzicht hoe diverse groepen zich onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen en actie kunnen ondernemen op (meta-)politiek gebied zonder direct te behoren tot een politieke organisatie.
De talloze groepen "Lonsdale"-jongeren in ons land zijn niet gelieerd aan een organisatie, maar hebben door MSN, forums, feesten en samenkomsten wel contact en zijn zo een uitstekend hedendaags voorbeeld van een "Leaderless Network".

Aan het eind van de tekst zullen er enkele verwijzingen te vinden zijn naar zowel rechtse als linkse visies over het begrip "Leaderless Resistance".

----------------------------------------------------------------------------------



LEADERLESS RESISTANCE




The concept of Leaderless Resistance was proposed by Col. Ulius Louis Amoss, who was the founder of International Service of Information Incorporated, located in Baltimore, Maryland. Col. Amoss died more than fifteen years ago, but during his life was a tireless opponent of communism, as well as a skilled Intelligence Officer. Col. Amoss first wrote of Leaderless Resistance on April 17, 1962. His theories of organization were primarily directed against the threat of eventual Communist take-over in the United States. The present writer, with the benefit of having lived many years beyond Col. Amoss, has taken his theories and expounded upon them. Col. Amoss feared the Communists. This author fears the federal government. Communism now represents a threat to no one in the United States, while federal tyranny represents a threat to everyone . The writer has joyfully lived long enough to see the dying breaths of communism, but may, unhappily, remain long enough to see the last grasps of freedom in America.

In the hope that, somehow, America can still produce the brave sons and daughters necessary to fight off ever increasing persecution and oppression, this essay is offered. Frankly, it is too close to call at this point. Those who love liberty, and believe in freedom enough to fight for it are rare today, but within the bosom of every once great nation, there remains secreted, the pearls of former greatness. They are there. I have looked into their sparking eyes; sharing a brief moment in time with them as I passed through this life. Relished their friendship, endured their pain, and they mine. We are a band of brothers, native to the soil gaining strength one from another as we have rushed head long into a battle that all the weaker, timid men, say we can not win. Perhaps...but then again, perhaps we can. It's not over till the last freedom fighter is buried or imprisoned, or the same happens to those who would destroy their freedom.

Barring any cataclysmic events, the struggle will yet go on for years. The passage of time will make it clear to even the more slow among us that the government is the foremost threat to the life, and liberty of the folk. The government will no doubt make today's oppressiveness look like grade school work compared to what they have planned in the future. Meanwhile, there are those of us who continue to hope that somehow the few can do what the many have not. We are cognizant that before things get better they will certainly get worse as government shows a willingness to use ever more severe police state measures against dissidents. This changing situation makes it clear that those who oppose state repression must be prepared to alter, adapt, and modify their behavior, strategy, and tactics as circumstances warrant. Failure to consider new methods and implement them as necessary will make the government's efforts at suppression uncomplicated. It is the duty of every patriot to make the tyrant's life miserable. When one fails to do so he not only fails himself, but his people.

With this in mind, current methods of resistance to tyranny employed by those who love our race, culture, and heritage must pass a litmus test of soundness. Methods must be objectively measured as to their effectiveness, as well as to whether they make the government's intention of repression more possible or more difficult. Those not working to aid our objectives must be discarded or the government benefits from our failure to do so.

As honest men who have banded together into groups or associations of a political or religious nature are falsely labeled "domestic terrorists" or "cultists" and suppressed, it will become necessary to consider other methods of organization--or as the case may very well call for: non-organization. One should keep in mind that it is not in the government's interest to eliminate all groups. Some few must remain in order to perpetuate the smoke and mirrors vision for the masses that America is a "free democratic country" where dissent is allowed. Most organizations, however, that possess the potential for effective resistance will not be allowed to continue. Anyone who is so naive as to believe the most powerful government on earth will not crush any who pose a real threat to that power, should not be active, but rather, at home studying political history.

The question as to who is to be left alone and who is not, will be answered by how groups and individuals deal with several factors such as: avoidance of conspiracy plots, rejection of feeble minded malcontents, insistence upon quality of the participants, avoidance of all contact with the front men for the federals--the news media--and, finally, camouflage (which can be defined as the ability to blend in the public's eye the more committed groups of resistance with mainstream "kosher" associations that are generally seen as harmless.) Primarily though, whether any organization is allowed to continue in the future will be a matter of how big a threat a group represents. Not a threat in terms of armed might or political ability, for there is none of either for the present, but rather, threat in terms of potentiality. It is potential the federals fear most. Whether that potential exists in an individual or group is incidental. The federals measure potential threat in terms of what might happen given a situation conducive to action on the part of a restive organization or individual. Accurate intelligence gathering allows them to assess the potential. Showing one's hand before the bets are made, is a sure way to loose.

The movement for freedom is rapidly approaching the point where for many people, the option of belonging to a group will be nonexistent. For others, group membership will be a viable option for only the immediate future. Eventually, and perhaps much sooner than most believe possible, the price paid for membership will exceed any perceived benefit. But for now, some of the groups that do exist often serve a useful purpose either for the newcomer who can be indoctrinated into the ideology of the struggle, or for generating positive propaganda to reach potential freedom fighters. It is sure that, for the most part, this struggle is rapidly becoming a matter of individual action, each of its participants making a private decision in the quietness of his heart to resist: to resist by any means necessary. It is hard to know what others will do, for no man truly knows another man's heart. It is enough to know what one himself will do. A great teacher once said "know thyself." Few men really do, but let each of us, promise ourselves, not to go quietly to the fate our would-be masters have planned.

The concept of Leaderless Resistance is nothing less than a fundamental departure in theories of organization. The orthodox scheme of organization is diagrammatically represented by the pyramid, with the mass at the bottom and the leader at the top. This fundamental of organization is to be seen not only in armies, which are of course, the best illustration of the pyramid structure, with the mass of soldiery, the privates, at the bottom responsible to corporals who are in turn responsible to sergeants, and so on up the entire chain of command to the generals at the top. But the same structure is seen in corporations, ladies' garden clubs and in our political system itself. This orthodox "pyramid" scheme of organization is to be seen basically in all existing political, social and religious structures in the world today from the Federal government to the Roman Catholic Church. The Constitution of the United States, in the wisdom of the Founders, tried to sublimate the essential dictatorial nature of pyramidal organization by dividing authority into three: executive, legislative and judicial. But the pyramid remains essentially untouched.

This scheme of organization, the pyramid, is however, not only useless, but extremely dangerous for the participants when it is utilized in a resistance movement against state tyranny. Especially is this so in technologically advanced societies where electronic surveillance can often penetrate the structure revealing its chain of command. Experience has revealed over and over again that anti-state, political organizations utilizing this method of command and control are easy prey for government infiltration, entrapment, and destruction of the personnel involved. This has been seen repeatedly in the United States where pro-government infiltrators or agent provocateurs weasel their way into patriotic groups and destroy them from within.

In the pyramid type of organization, an infiltrator can destroy anything which is beneath his level of infiltration and often those above him as well. If the traitor has infiltrated at the top, then the entire organization from the top down is compromised and may be traduced at will.

An alternative to the pyramid type of organization is the cell system. In the past, many political groups (both right and left) have used the cell system to further their objectives. Two examples will suffice. During the American Revolution "committees of correspondence" were formed throughout the Thirteen colonies.

Their purpose was to subvert the government and thereby aid the cause of independence. The "Sons of Liberty", who made a name for themselves dumping government taxed tea into the harbor at Boston, were the action arm of the committees of correspondence. Each committee was a secret cell that operated totally independently of the other cells. Information on the government was passed from committee to committee, from colony to colony, and then acted upon on a local basis. Yet even in these bygone days of poor communication, of weeks to months for a letter to be delivered, the committees without any central direction whatsoever, were remarkable similar in tactics employed to resist government tyranny. It was, as the first American patriots knew, totally unnecessary for anyone to give an order for anything. Information was made available to each committee, and each committee acted as it saw fit. A recent example of the cell system taken from the left wing of politics are the Communists. The Communist, in order to get around the obvious problems involved in pyramidal organization, developed to an art the cell system. They had numerous independent cells which operated completely isolated from one another and particularly with no knowledge of each other, but were orchestrated together by a central headquarters. For instance, during World War II, in Washington, it is known that there were at least six secret Communist cells operating at high levels in the United States government (plus all the open Communists who were protected and promoted by President Roosevelt), however, only one of the cells was rooted out and destroyed. How many more actually were operating no one can say for sure.

The Communist cells which operated in the U.S until late 1991 under Soviet control could have at their command a leader, who held a social position which appeared to be very lowly. He could be, for example, a busboy in a restaurant, but in reality a colonel or a general in the Soviet Secret Service, the KGB. Under him could be a number of cells and a person active in one cell would almost never have knowledge of individuals who are active in another cell. The value of this is that while any one cell can be infiltrated, exposed or destroyed, such action will have no effect on the other cells; in fact, the members of the other cells will be supporting that cell which is under attack and ordinarily would lend very strong support to it in many ways. This is at least part of the reason, no doubt, that whenever in the past Communists were attacked in this country, support for them sprang up in many unexpected places.

The efficient and effective operation of a cell system after the Communist model, is of course, dependent upon central direction, which means impressive organization, funding from the top, and outside support, all of which the Communists had. Obviously, American patriots have none of these things at the top or anywhere else, and so an effective cell organization based upon the Soviet system of operation is impossible.

Two things become clear from the above discussion. First, that the pyramid type of organization can be penetrated quite easily and it thus is not a sound method of organization in situations where the government has the resources and desire to penetrate the structure; which is the situation in this country. Secondly, that the normal qualifications for the cell structure based upon the Red model does not exist in the U.S. for patriots. This understood, the question arises "What method is left for those resisting state tyranny?" The answer comes from Col. Amoss who proposed the "Phantom Cell" mode of organization. Which he described as Leaderless Resistance. A system of organization that is based upon the cell organization, but does not have any central control or direction, that is in fact almost identical to the methods used by the Committees of Correspondence during the American Revolution. Utilizing the Leaderless Resistance concept, all individuals and groups operate independently of each other, and never report to a central headquarters or single leader for direction or instruction, as would those who belong to a typical pyramid organization.

At first glance, such a type of organization seems unrealistic, primarily because there appears to be no organization. The natural question thus arises as to how are the "Phantom cells" and individuals to cooperate with each other when there is no intercommunication or central direction? The answer to this question is that participants in a program of Leaderless Resistance through phantom cell or individual action must know exactly what they are doing, and how to do it. It becomes the responsibility of the individual to acquire the necessary skills and information as to what is to be done. This is by no means as impractical as it appears, because it is certainly true that in any movement, all persons involved have the same general outlook, are acquainted with the same philosophy, and generally react to given situations in similar ways. The pervious history of the committees of correspondence during the American Revolution show this to be true.

Since the entire purpose of Leaderless Resistance is to defeat state tyranny (at least insofar as this essay is concerned), all members of phantom cells or individuals will tend to react to objective events in the same way through usual tactics of resistance. Organs of information distribution such as newspapers, leaflets, computers, etc., which are widely available to all, keep each person informed of events, allowing for a planned response that will take many variations. No one need issue an order to anyone. Those idealist truly committed to the cause of freedom will act when they feel the time is ripe, or will take their cue from others who precede them. While it is true that much could be said against this type of structure as a method of resistance, it must be kept in mind that Leaderless Resistance is a child of necessity. The alternatives to it have been show to be unworkable or impractical. Leaderless Resistance has worked before in the American Revolution, and if the truly committed put it to use for themselves, it will work now.

It goes almost without saying that Leaderless Resistance leads to very small or even one man cells of resistance. Those who join organizations to play "let's pretend" or who are "groupies" will quickly be weeded out. While for those who are serious about their opposition to federal despotism, this is exactly what is desired.

From the point of view of tyrants and would be potentates in the federal bureaucracy and police agencies, nothing is more desirable than that those who oppose them be UNIFIED in their command structure, and that every person who opposes them belong to a pyramid type group. Such groups and organizations are an easy kill. Especially in light of the fact that the Justice (sic) Department promised in 1987 that there would never be another group that opposed them that they did not have at least one informer in. These federal "friends of government" are intelligence agents. They gather information that can be used at the whim of a federal D.A. to prosecute. The line of battle has been drawn. Patriots are required therefore, to make a conscious decision to either aid the government in its illegal spying, by continuing with old methods of organization and resistance, or to make the enemie's job more difficult by implementing effective countermeasures.

Now there will, no doubt, be mentally handicapped people out there who, while standing at a podium with an American flag draped in the background, and a lone eagle soaring in the sky above, will state emphatically in their best sounding red, white, and blue voice, "So what if the government is spying? We are not violating any laws." Such crippled thinking by any serious person is the best example that there is a need for special education classes. The person making such a statement is totally out of contact with political reality in this country, and unfit for leadership of any thing more than a dog sleigh in the Alaskan wilderness. The old "Born on the fourth of July" mentality that has influenced so much of the American patriot's thinking in the past will not save him from the government in the future. "Reeducation" for non-thinkers of this type will take place in the federal prison system where there are no flags or eagles, but abundance of men who were "not violating any law."

Most groups who "unify" their disparate associates into a single structure have short political lives. Therefore, those movement leaders constantly calling for unity of organization rather than the desirable unity of purpose, usually fall into one of three categories.

They may not be sound political tacticians, but rather, just committed men who feel unity would help their cause, while not realizing that the government would greatly benefit from such efforts. The Federal objective, to imprison or destroy all who oppose them, is made easier in pyramid organizations. Or perhaps, they do not fully understand the struggle they are involved in and that the government they oppose has declared a state of war against those fighting for faith, folk, freedom and constitutional liberty. Those in power will use any means to rid themselves of opposition. The third class calling for unity and let us hope this is the minority of the three, are men more desirous of the supposed power that a large organization would bestow, than of actually achieving their stated purpose.

Conversely, the last thing Federal snoops would have, if they had any choice in the matter, is a thousand different small phantom cells opposing them. It is easy to see why. Such a situation is an intelligence nightmare for a government intent upon knowing everything they possibly can about those who oppose them. The Federals, able to amass overwhelming strength of numbers, manpower, resources, intelligence gathering, and capability at any given time, need only a focal point to direct their anger. A single penetration of a pyramid type of organization can lead to the destruction of the whole. Whereas, Leaderless Resistance presents no single opportunity for the Federals to destroy a significant portion of the Resistance.

With the announcement by the Department of Justice (sic) that 300 FBI agents formerly assigned to watching Soviet spies in the US (domestic counter intelligence) are now to be used to "combat crime", the federal government is preparing the way for a major assault upon those persons opposed to their policies. Many anti-government groups dedicated to the preservation of the America of our forefathers can expect shortly to feel the brunt of a new federal assault upon liberty.

It is clear, therefore, that it is time to rethink traditional strategy and tactics when it comes to opposing a modern police state. America is quickly moving into a long dark night of police state tyranny, where the rights now accepted by most as being inalienable will disappear. Let the coming night be filled with a thousand points of resistance. Like the fog which forms when conditions are right and disappears when they are not, so must the resistance to tyranny be.





"If every person has the right to defend--even by force--his person, his liberty, and his property, then it follows that a group of men have the right to organize and support a common force to protect these rights constantly." ---The Law. Frederick Bastiat Paris, 1850.


Voor de rest en de volledige tekst:

Leaderless Resistance

Leaderless Resistance Today:
Leaderless Resistance Today

Zie ook:
Leaderless

Een studie over Leaderless Resistance en extreem-rechts terrorisme:
Right wing terrorism

What is a Political Soldier ? door Derek HOLLAND

Deze tekst werd in de jaren '90 uitgegeven door Rising Press.

A NEW PREFACE


It is now over a decade since The Political Soldier: A Statement was first published, and close comrades believe that this new edition merits a new Preface as well as a new cover. So be it.


The more or less instant success of The Political Soldier in nationalist circles in England has, much to the immense surprise of the author, continued down to the present day and a new generation of Third Positionists. This success has not been confined to England, but has found its way to those countries where the forces of Revolutionaiy Nationalism have foreseen the need for this traditional conception of Life and Struggle; and 1994 will witness this spread to both France and Lithuania, the latter being particularly gratifying in the light of developments in Eastern Europe, and the success of the Polish edition published in Warsaw in 1993.


The text of this reprint has not been altered in any way at all. It was, of course, tempting to update here and there, but on reflection it became obvious that such an updating could only affect details: inflation might be up or down; unemployment growing or receding; government parties coming or going. But none of these details change in any meaningful way the essential message of The Political Soldier: that what is needed above all else is a fundamental shift in attitude towards struggle, towards life, towards destiny; that there cannot be, and will not be, any serious change in the overall direction taken by the countries of Europe until the New Man, like a giant on the horizon, capable of moulding and inspiring a New Social Order, arises and builds it not according to the clauses or sub- clauses of some abstract political manifesto, but according to the objectively true principles of a creed believed and acted upon, and drawing their life from the Eternal Law of God. Without this core belief that our Cause is absolute, immutable, timeless, we run the very real danger of betrayal: betrayal by Party hacks; betrayal by those taken up with "media image"; betrayal by those mesmerized by the deceit and falsity of liberal democracy.


The New Man, therefore, is not merely an obstacle to betrayal,but, in fact, the only alternative to a guaranteed betrayal. The New Man is the herald of the New Social Order, but his appearance at this most crucial of times in our History, is by no means a foregone conclusion. Too many think, wrongly, that they can adhere publicly to our values, yet lead a private life of degeneracy; by this is meant not our tendency to sin, but rather the refusal to admit the existence of Sin in our lives and to attempt to conquer it through painful, lifelong struggle. Without this consciousness of sin, and with the contradiction that exists too often between our public beliefs and our private actions, we enter upon the path of hypocrisy that necessarily leads to the motorway of Treachery and Betrayal. The New Man is, therefore, necessarily a moral man, for only then does he possess that profound inner peace and confidence that allows him to fight the world, its powers and its dominations, unafraid of Death.


Some have said that The Political Soldier appears to be demanding the creation of Warrior Saints. And so it is. What is the problem with that? No one doubts for a moment that tremendous effort and dedication are required to fulfill this demand, but it is a wholly desirable objective, for a Saint seeks Ends that are Good and True, and uses Means that are Pure and Admirable. What kind of political militant is it that does not seek the Good and the True, the Pure and the Admirable? Some remark that "Politics is too dirty" for this to be possible. Granted that political life has become vile to a horrible degree in the modem world, it remains true, nonetheless, that if we do not aim for the Good and the True, the Pure and the Admirable, we will almost inevitably end up sinking into the cesspit of political filth that is suffocating our European inheritance. Who can listen to, or follow in faith, politicals who lie, cheat or swindle; politicals who cheat on their wives, girlfriends and comrades; politicals whose Ends vary according to their ambition, opportunism and greed? The New Man must, therefore, shine out like a blazing beacon in the infinite dark; by what he says; by what he does; by how he acts.


Nowhere is the need for clarity of Thought and Action greater than in how we express our beliefs. The very first edition of The Political Soldier was published under the auspices of the National Front, a group that the writer quit years ago, and which has to all intents and purposes disappeared from the political landscape of the country. Deo gratias. It disappeared because it confused the Idea and the Vehicle. The Idea is spiritual, something divine, whilst the Vehicle is man-made, growing or diminishing in its ability to express and implement the Idea. The Idea remains pure, even when the Vehicle has become corrupt, has rotted away. Truth remains forever Truth, even in a world of liars. The Vehicle merely exists to serve the Idea; once it has ceased to do that, it must be discarded for the sake of the Idea.


Finally, let us address ourselves to the fact that the world has changed dramatically in the last ten years. The old Soviet Union is apparently dead; Euthanasia, the desire to kill old people by law, is edging towards victory in a number of European national Parliaments; AIDS is striking down perverts the world over, the revenge of a Moral Order too long sneered at or ignored; the New Age* movement is trying to fill a worldwide spiritual vacuum with a hocus pocus philosophy of life which is no more than Witchcraft and Satanism dressed up as a new and attractive Way of Life. Yes, the world has changed, and will continue to change for the worse. It is growing daily more unacceptable, daily more unbearable.


It is this very process of disintegration and decadence which has made the New Man, the Political Soldier, not less, but more urgent, more necessary than ever before. Truth and Right Values are not now merely disappearing from view, but are becoming incomprehensible to growing numbers of our people: the inevitable consequence of a world soaked in the poison of Liberalism of all kinds. If the Political Soldier does not stand up and proclaim the Truth, does not point out the Right Values, who will? What future for our families, for our nations, our culture?


Confronted on every side by injustice and exploitation the average man mumbles: "What can you do?" The answer is frighteningly simple: FIGHT, FIGHT and FIGHT AGAIN! Have done with the spinelessness and cowardice that characterize our age. Unfurl the banners of Truth, Heroism and Sacrifice. Become the Warriors and Saints that once made this land worthy of love and respect. Live your life that others might live, and live greatly. Launch the Holy War that cleanses our soul, purifies our mind and casts out forever the traitors and cowards in our midst! Fight with courage, a granite determination and a happy heart until Final Victory!



DEREK HOLLAND.


London, 1994.


* There is one reference in this liitle work to the "New Age". To avoid any misunderstanding, let me say clearly that when this booklet was first published, I had never heard of the New Age movement, now so hyped up by the mass media. In this booklet the term is used simply to express a Christian Ideal, a society that we are called upon to build because of the rights of Truth and our sense of Duty.



--------------------------------------------------------------------------------



This pamphlet is dedicated to my long suffering parents, Patrick and Mary, and to my very good friend, Roberto Fiore. "Fiat pax in virtute tua: et abundantia in turibus tuis."

THE POLITICAL SOLDIER: A STATEMENT.


CONTENTS


Part One: The Contemporary Situation.


Part Two: The Need for the Political Soldier.


Part Three: The Path to the Political Soldier.



INTRODUCTION.


This booklet has been written with the expressed intention of acting as a spur to action. Heroic action, vital action. It is not a manual which is to be quoted from as though it were Holy Writ, but a personal statement of the principles that underpin our creed and our philosophy of life.


It makes no claim to originality, but is the result of wide reading. A debt of gratitude is expressed to all the Masters from whom I have learned, but especially to G.K. Chesterton whose wit and perception are a constant source of pleasure and inspiration.


I make no apology for the impassioned style in different areas of this short work. It is my country that is being butchered: I cannot look on this desecration without being moved to pity for her, and anger for her executioners. For too long our people have been inhibited by the cold calculations of the ruler and test-tube - now is the time for the return of the Poet and the Musician with the gifts that will guarantee us final victory.


Finally, and especially for those who know me personally, I hasten to add that I do not present myself as a model for the Political Soldier, conscious as I am that my weaknesses far exceed my virtues. I am merely struggling on the path to the Political Soldier and I invite all true patriots to do likewise.



DEREK HOLLAND.


Huntingdon, 1984.


Kijk voor de volledige tekst:

THE POLITICAL SOLDIER: A STATEMENT

5 Theses on the meaning of life door Alexander DUGIN

It's about time to call things by their own names, without paying attention to stylistical correctness and academic overtones. It becomes clear that, in any case, nobody will understand or receive us. Therefore there's no real reason to give the discourse a higher stylistical overtone. We don't play chess at the end of Kali-Yuga. Everyone should make it clear to his/herself, what we want, and what we want from you personally. The question is about the meaning of life. A typical question. During times of passage we have to face it without any laughter or beating around the bush. Our goal has several levels.

1. First level. One must understand the course of history.

Without this, several things are left unclear: the context we find ourselves in, the language we speak, the surroundings we are dealing with. Who does not understand the course of history and its models is as useless as a crow on the edge of a field. He is liable to outer forces, and his intellectual capabilities are minimal. Every single idiot should have at least some idea of the course of history. Once people didn't dare to appear in public without some certain ideas concerning the course of history. Today the very question might seem a bit too abstract for professional philosophers, historians, and presidents. Grease and television have become the brain protheses of the nation. Someone's talking about something - possibly joking, or telling a story about how he just got out of prison. The spirit of our time is against us standing for the understanding of history. Could this be just a coincidence?

2. Second level. One has to take part in the course of history.

But only after understanding it at least approximately. Otherwise we find ourselves in a situation parallel to having unknown forces drilling our teeth. Once we have obtained some kind of a model of the course of history, taking part in it becomes more qualified. Now the process of existence obtains revolting overtones. The first differentiations take place. The first existential and gnosseological experiences take place. Something and someone will stand against your strivings, something and someone will support you. Life gets a new meaning, vectorial concreteness. Taking part doesn't have to be sizeable. Sometimes little things are enough, everyday activities. For an example, you remember that you are living the end of history. As a result, you drink your coffee or take a walk in the park or beat up someone - but it's not that simple, since you are acting as a being working for the end of history. Your every move, your every condition, your every emotion gains new dimensions. Of course, you will hardly keep it on the everyday level, without trying to socialize your own experience. For this reason you are being carried to the third level, whetether you want it or not.

3. Third level. One has to change the course of history.

This is the logical consequence of the second level. If your part in the course of history does not show in its changes, be it even the smallest minor changes, your part is fictitious. This is clear. By trying to change even the smallest particles within the course of history you are testing the state of your own historical being. It's a dangerous path, and it holds many traps and pits. Here you will have to learn to distinguish between various spirits. First the laughing demon of vanity, your evil twin, comes out. He tries to persuade you to the funnel of dark whirling, and this will seem to you as if you were maturing and leaving traces in a great mass of time, but in fact your ears are circled by your own macaroni axis. Pseudodandism fricasseé. Take your macaroni axis and go impress females in some museum. Actual change in the course of history - even one degree - is an Achievement. This is very, very much. In case you have gone through the first two levels, that is. In the contrary case, all this is but hallucinations of a grey stump.

4. Fourth level. One has to turn the course of history 180 degrees.

An unanticipated move. Sshhhhh, be quiet, here we start to unveil the essence of our secret thoughts. This is the highest level of changing the course of history. If you turn the course of history completely, you are equal with the history itself, you are its doppelgänger - man-time. This means you are inside, not outside. And the cycle of events is circling you. But only heroes and saints are capable of doing this. But who said that two-legged pigs are tolerated by onthology? Whoever carries the human form should either be human or be punished. But there is no reason to lead either oneself or others astray. Our form does not exist outside transgression. Our very essence is that we lack the final definition, the final base ground. We can never say with full responsibility "Human - that's something!" There is always a place for a debator, and for a convincing, clear debator. As for not something... We're losing ground... Someone is destroyed, someone finally learns how to bathe in the fiery regions. Taking the lost seed back into oneself, sticking the uttered word back into one's throat. When you are told that something is IN, something is the talk of the day, and, finally, "something is here and now" - reply with evil laughter, blinking eyes, hissing and dancing in circles. Nothing's like that, nothing is, nothing's contemporary. Prove it, once you have acheived everything, and throw it in the sewer. Topmodels are the onthological victims of metaphysical snipers. In hell, dead Naomi Campbell plays a braindrum made of the bones of Yakubovich. The new National-Bolshevik "Field of Miracles". Vlad, he was alive a minute ago... We shall never forget you... What do you mean, "never forget"? We must make reasonable decisions with this. Time - backward!

5. Fifth level. The last one. One must stop the course of history.

This one is understood (oh, c'mon...). If we are capable of turning the course of history 180 degrees, we find ourselves in a world where everything is not like yesterday, not like today, nor tomorrow. Will there be any history after it has turned its course back? Could we call it Jordan, where Our Saviour stepped, the river that stopped flowing out of sheer terror? Or the parted waters of the Red Sea, where Moses walked, "by the sea"? Could we be called "a party"? A subtle difference remains all the same. Going back or even without a course... Seems like a distant horizon, but it's not an empty discussion. We will have to solve this important problem within this body. The body will, of course, be somewhat different, a bit more sugary, but a body nevertheless. Backwards or nowhere at all? To start again or to stay the same? To be as clear as possible, we'll answer sincerely: We will have to stop it, although some mights of this world may not agree with it. A complex, unbearable drama in a static position, the unmovable dynamic of a colossal problem.

But we will have to stop...

Translated by Henry Zalkin

ARCTOGAIA

Oriëntaties - een nonconformistische revolutionaire gedachtengang door Julius EVOLA

Deze tekst van Julius Evola, Oriëntaties, werd door het S.O.S.-Studiecentrum voor politiek en cultuur in 1995 in brochurevorm uitgegeven. Oriëntaties is vertaald uit het Italiaans, oorspronkelijk Orientamenti (1ste druk 1950).




JULIUS EVOLA (1898 - 1974)


Niets lijkt meer absurd dan de vooruitgangsidee die, met haar uitvloeisel van “meerwaarde der moderne beschaving”, zogezegd positieve alibis schept door de geschiedenis te vervalsen, door de geesten te vergiftigen met zinloze mythen, door haar superioriteit te verkondigen op alle kruispunten van de plebeïsche ideologie, waarvan zijzelf slechts het uitvloeisel is.
Rivolta contra il mondo moderne, (1934).

Het is goed dat superioriteit en macht verbonden zijn, op voorwaarde dat macht steunt op superioriteit, en niet omgekeerd.
Gli uomini e le rovine, (1953).

Voor de echte conservatief-revolutionair komt het niet op vormen en instellingen uit het verleden aan, maar wel op de beginselen waarvan zij de tijdelijke en/of plaatselijke uitdrukking kunnen geweest zijn.
Gli uomini e le rovine, (1953).

In een wereld waarin elke bevestiging gecontesteerd wordt, waarin iedere zekerheid verontrust, waarin elke trouw belachelijk wordt gemaakt, in een wereld die denkt wetten te kunnen behouden zonder een geloof te bewaren, vinden wij in julius Evola een échte Meester. Wie door hem gewekt werd, zal nooit meer inslapen.
Jean Mabire, (1977).




Inleiding


Met de Italiaanse denker Julius EVOLA (1898 - 1974) hebben we hier een vrijwel onbekende, doch zeer rijke en vruchtbare ideeënbron aangeboord. Een klassieker. Een man van grote gestalte, met uitgemergeld gezicht, schrijvend voor een beperkte kring. Hij kende tijdens zijn leven nooit de ‘populariteit’ die meestal het kenmerk is van valse grootheid. Evola overleed op 11 juni 1974 in Rome, om 15.15 uur, zoals hem was voorspeld, en zoals hijzelf hevig wenste.
Julius Evola werd in Rome op 19 mei 1898 geboren, uit een tot de lagere Siciliaanse adel behorend katholiek geslacht, en leerde al vroeg het werk van o.a. Nietzsche, Michelstädter, Otto Weininger en de nationalistische dichter Gabrielle d’Annunzio kennen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Evola frontofficier, bij de artillerie, was daarna actief in de artistieke avantgarde: dadaïsme met Tristan Tzare, futurisme met Marinetti.
Vanaf 1922 neemt hij afscheid van zijn artistieke periode en wijdt zich dan enkel nog aan filosofie. Hij publiceert verscheidene boeken en schrijft artikelen voor achtereenvolgens de Ur-groep en La Torre, kenmerkend voor al zijn activiteiten in het fascistische Italië is zijn non-conformisme.
In 1934 verschijnt de klassieker ‘Revolta contra il mondo moderno’, een stuk geschiedenisfilosofie, waarin de wereld van de traditie tegenover de moderne wereld geplaatst wordt. “Hij die dit boek leest, bekijkt Europa met gans andere ogen”, aldus de grote dichter Gottfried Benn, die zich na het lezen ‘hervormd’ verklaart.
Evola houdt, tijdens de oorlogsjaren, diverse spreekbeurten in Duitsland en heeft contact met Corneliu Codreanu, leider van de Roemeense Ijzeren Garde. Wanneer hij op 9 september ‘43 in Hitler’s hoofdkwartier te Rastenburg verblijft, ziet hij als een der eersten de pas door Otto Skorzeny’s commando’s uit de Gran Sasso bevrijde Mussolini.
Aan het einde van de oorlog bevindt Evola zich in Wenen, de stad wordt zwaar gebombardeerd en Evola loopt dan een zwaar rugletsel op, hetgeen resulteert in een levenslang gekluisterd zijn aan de rolstoel.

In 1948 keert Julius Evola naar Rome terug, ondanks zijn verlamming blijft hij actief, tot groot verdriet van zijn tegenstanders en tot groot genoegen van enkele groepen jongeren die hem om advies vragen. Hiervoor schrijft hij uiteindelijk het essay ‘Orientamenti’, waarin hij op klare en duidelijke wijze de te volgen weg voor de Italiaanse rechterzijde uiteenzet. Hoewel niet makkelijk te lezen en een voortdurende inspanning vereisend, is ‘Orientamenti’ toch ook voor onze huidige generatie jongeren een wegwijzer: waarschuwend en inspirerend tegelijk, voor een ieder die zich echt wil bezinnen op wat ons, vandaag en morgen, te doen staat.
Het onderliggende essay ‘Orientamenti’ behoeft enige begeleiding in de uitleg en het gebruik van diverse begrippen, zoals bijv. ‘nationalisme’ en ‘imperium’. Evola’s kritiek op het nationalisme is een kritiek op het gevoerde (jacobijns staats-) nationalisme in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. De diverse ontwikkelingen, met name in de jaren ‘60 en ‘70, hebben geleidt tot het tot stand komen van het huidige hedendaagse nationalisme, dat volks (dus nationaal) en Europees tegelijk kan zijn. Tal van Evola’s gedachten zijn in het huidige nationalisme verwerkt en daarmee bleek dat tal van zijn ideëen zijn tijd ver vooruit waren. De ‘Imperium’- gedachte van Evola is gebaseert op het oude Rome, een instelling van bovennatuurlijk karakter.
Hoe belangrijk uiteindelijk onderliggend essay is, zal blijken als in 1953 het meesterwerk ‘Gli uomini e le rovine’ (mensen temidden van ruïnen) verschijnt, waarin de basisideeën van ‘Orientaties’ op magistrale wijze verder uitgewerkt worden en een richtlijn wordt voor, met name, het na-oorlogse rechtse Italië, maar ook daar buiten.
Toen hij, in 1974, overleed, leefde Julius Evola al dertig jaar met verlamde benen, tussen zijn schilderijen en zijn boeken, en met de vrienden die hem nog kwamen opzoeken. Hij was de geestelijk leider geworden van een deel der Italiaanse rechterzijde en vooral van een groeiend aantal jongeren. Ook vandaag de dag zijn de gedachten van Evola voor velen nog een leidraad voor hun politiek denken en handelen.
Op 26 augustus 1974 begraven enkele van zijn getrouwen de urn met zijn as in het eeuwige ijs van de Monta Rosa (4.500 m hoogte), een waardige rustplaats voor deze laatste Romein, voor de laatste der Gibellijnen.

----------------------------------------------------------------------------------

Oriëntaties

Het is overbodig zich, omtrent de schimmen van een of ander optimisme, illusies te maken: Hic et nunc staan we aan het eind van een cyclus. Reeds eeuwenlang, eerst onmerkbaar, dan met de beweging van een glijdende massa, hebben talloze krachten in het Westen elke normale en legale menselijke organisatie vernietigd, en hebben ze alle verheven opvattingen over levenskunst, over handelen, kennen en strijden vervalst. Deze decadentie, haar richting en haar snelheid werden ‘vooruitgang’ genoemd. Voor die ‘vooruitgang’ werden hymnen aangeheven en men smeedde zich de illusie dat die beschaving - die er een is van materie en machines - dé beschaving bij uitstek was, aan dewelke de hele wereldgeschiedenis bij voorbaat ten deel was gevallen.
Op het vlak van de naties en van de drijvende krachten gaf de recenste periode - vooral na de Tweede Wereldoorlog - een voor zichzelf sprekend voorbeeld van wat W.Wundt de ‘heterogenese van de gevolgen’ heeft genoemd. Alles lijkt er op te wijzen, dat krachten ontsnapt zijn uit de handen van wie ze verwerkten, processen in gang zetten die dan weer stromingen verwekken die geheel verschillen van de oorspronkelijke doeleinden, in een spel van actie en reactie, en van schokken met terugwerkende kracht. Invloeden achter de schermen der grijpbare realiteit hebben zeker deel gehad in dit alles, en werkten voor heel het Westen in ontbindende zin.

Tegenover deze objectieve benadering staat deze vaststelling: vandaag bevinden we ons in een wereld vol ruïnes. Dan stelt zich deze vraag: zijn er nog mensen, die temidden dezer ruïnes rechtopstaan ? Wat moeten, wat kunnen ze doen ? Welke moet hun richting, hun oriëntatie zijn ?

Een dergelijk probleem overstijgt de politieke fronten van gisteren. Overwinnaars en overwonnenen bevinden zich voortaan op hetzelfde vlak; het enige resultaat van de Tweede Wereldoorlog is: Europa, vervallen naar rang en cultuur, aangevallen door een nauwelijks afgeremde wanorde, en zowat herleid tot de rang van lijdend voorwerp van buiteneuropese machten en belangen.
Men moet wél erkennen, dat de verwoesting die overal rondom ons om zich heen grijpt, een essentieel moreel karakter heeft. We bevinden ons heden in een klimaat van algehele morele gevoelloosheid, van totale desoriëntatie, ondanks àlle slagwoorden van dewelke de consumptiemaatschappij of de democratie zich bedienen. Het degenereren van karakter en van echte waardigheid, het ideologische verval, het domineren van de laagste interessen, het leven van ene dag op de andere, karakteriseren het best de naoorlogse mens.

Wanneer we dit erkennen, beseffen we ook dat het kernprobleem, basis van alle andere, een innerlijk karakter heeft: rechtopstaan, in zichzelf herrijzen, zichzelf een vorm geven, en in zichzelf orde en rechtschapenheid scheppen. Wie zich, omtrent de macht van deze of gene formule, of van dit of dat systeem, iets voorspiegelt, heeft uit het recente verleden geen lessen getrokken. Eén beginsel zou, vandaag meer dan ooit, overduidelijk moeten zijn: al zou een staat een politiek of sociaal stelsel hebben dat, theoretisch, het meest volmaakte was, maar als de menselijke substantie er bedorven wsa, dan zinkt die staat, vroeg of laat, naar het niveau van de laagste maatschappijen. Een of volk of ras dat in staat is échte mannen voort te brengen, mensen met juist inzicht en scherp instinkt, zal een hoog beschavingsniveau bereiken, en rechtop staan temidden van de zwaarste beproevingen, zelfs als zijn politiek stelsel spaak loopt of onvolmaakt blijkt. Het komt erop aan, duidelijk stelling te nemen tegen het valse ‘politieke realisme’, dat alleen denkt in termen van programma, van organisatorische problemen, van sociale en economische voordelen. Dit alles is bijkomstig, niet essentieel. De maat van wat nog kan worden gered, is afhankelijk van het bestaan (of niet-bestaan) van mensen die zich vlak tegenover ons bevinden, niet om slogans te schreeuwen, maar om voorbeeld te zijn, niet om in te gaan op demagogie, noch op het materialisme van de massa’s, maar om uiteenlopende vormen van belangstelling en gevoelen op te wekken. Vertrekkend met hen die, tussen de puinen, rechtop konden blijven, langzaam een nieuwe mens vormen, door een besliste geest en een
adequate levensvisie hen bezielen, en hen door een absolute gehechtheid aan gegeven beginselen versterken ... dààr ligt het echte probleem.

Wat de geest betreft, is er alvast een wegwijzer voor de elementen van weerstand en herleving: de geestesgesteldheid van de legioensoldaat. Het is de houding van wie de hardste weg wist te keizen, van hem die wist te strijden, zelfs met het besef dat de strijd, materieel gezien, verloren was, van hem die het woord van de oude saga waar maakte: ‘Trouw is sterker dan vuur’, waarlangs de traditionele idee omtrent de betekenis van eer en schande zich openbaart; op haar beurt schept ze een substantieel, existentieel onderscheidt tussen de wezens, een verschil als tussen het ene en het andere ras.

Anderzijds is er de realisatie - typisch voor hen bij wie, wat eens doel was, nu middel geworden is - van de bedrieglijke aard van heelwat mythen, en het ongerept laten van wat ze voor zichzelf konden bereiken voorbij de wereld van het bijkomstige, tot op de grens tussen leven en dood.

Dergelijke geestesconstructies kunnen de basis vormen voor een nieuwe eenheid. Belangrijk is, ze te aanvaarden, ze toe te passen en van oorlogstijd naar vredestijd door te trekken - tot die ‘vrede’ vooral, die slechts ‘n pauze is, een slecht bedwongen wanorde - opdat de geesten zouden scheiden en er een nieuw front gevormd worde. Dit alles moet geschieden in veel essentiëler vormen ook dan alleen maar als ‘beweging’, als men onder ‘beweging’ alleen maar een verschijnsel met massa en hoeveelheid verstaat, veeleer kwantitatief dan kwalitief, en eerder op emotionele factoren gesteund dan op een strikte en heldere aansluiting bij een idee. Eerder gaat het om stille revolutie, die vertrekt vanuit de diepte; die moet men aanmoedigen, opdat vooreerst binnen eenieder de premissen zouden ontstaan van de Orde, die zich daarna waar moet maken naar buitenuit, en die dàn, bliksemsnel, op het juiste moment, de vormen en de krachten van de subversieve wereld moet verdringen. De ‘stijl’ die zijn volledig reliëf moet verkrijgen, is die van de man die stààn blijft op het vlak van de trouw aan zichzelf en aan een idee, met een bezonnen
intensiteit, met een afkeer voor alle compromissen, met een totale inzet die niet alleen dient bewezen te worden in de politieke strijd, maar in elk facet van het bestaan: in de fabrieken, de laboratoria, de universiteiten, op de straat, in het persoonlijke leven zelfs, en in de genegenheid.

Zo moet men ertoe komen dat het mensentype waarover wij het hebben, met geen ander kan verward worden, en men over hem kan zeggen: ‘Dat is er één die handelt als een mens van de ‘beweging’.....

Deze handelswijze die reeds gevolgd werd door hen die voor Europa droomden van een nieuwe wereldorde, is in haar verwezenlijking, herhaaldelijk belemmerd en afgeleid, door tal van factoren; we moeten ze vandaag hernemen. En vandaag zijn de omstandigheden, al bij al, veel gunstiger, omdat er geen dubbelzinnigheid meer bestaat; het volstaat, rondom zich te kijken, van het marktplein tot het parlement, opdat eventuele roepingen op de proef worden gesteld, en opdat iedereen klaar zou inzien wat hij wel en wat hij nièt hoeft te zijn. Tegenover een wereld als een mestvaalt, waarin leuzen gelden als: ‘Wie verplicht je, dit of dat te doen ?’ of nog ‘Ik heb een gezin....’ moet men dit klaar en duidelijk antwoord durven plaatsen: ‘Wij, wij kunnen niet anders handelen !’ Wat vandaag of morgen aan positiefs kan worden bereikt, zal niet geschieden langs de handigheidjes van agitatoren en politici, maar door het vanzelfsprekende prestige van personen uit de oudere of - liever nog - uit de jongere generatie mits zij tot iets dergelijks bekwaam zijn, en mits zij hun idee werkelijk belichamen.

Het gaat dus om een nieuwe essentie, die moet aangebracht worden door een langzaam doordringen door de kaders, de standen en de sociale posities uit het verleden. Het komt erop aan, een nieuw beeld voor ogen te houden, om er onze eigen kracht en onze eigen roeping aan te meten. Het is belangrijk, fundamenteel zelfs, duidelijk te erkennen dat dit beeld niets te maken heeft met ‘klassen’ gezien als economische categorieën, noch met de tegenstellingen die zij meebrengen. Dat beeld kan zijn uitdrukking vinden zowel bij de arbeider als bij de aristocraat, bij de ondernemer als bij de ontdekker, de
technicus, de theoloog, de landbouwer, de politicus stricto sensu. Die nieuwe essentie, die intern gedifferentieerd zal zijn, zal volmaakt zijn als er geen twijfel mogelijk is omtrent de roeping en de functies om te leiden én te volgen, wanneer het hervonden symbool van een onbetwistbare autoriteit, opnieuw zijn plaats zal hebben temidden van nieuwe hiërarchische structuren.

Met dit alles wijzen wij een even antiburgelijke als antiproletarische richting, een weg volledig vrij van democratische bezoedeling en van sociale waanbeelden: deze weg leidt naar een klare, krachtige, gearticuleerde wereld, door mensen gemaakt en geleid door mensen. Misprijzen wij dus de burgelijke mythe van ‘veiligheid’, van het gestandaardizeerde bougeois-conformisme, van het ‘gemoraliseerde routineleventje’. Misprijzen ook voor verlammende banden, eigen aan elk collectivistisch of marxistisch stelsel, en voor alle ideologieën die aan vewarde ‘sociale’ waarden voorrang verlenen op de heroïsche en spirituele, aan dewelke, ons inziens, het type van de échte mens, van de absolute persoonlijkheid zou moeten beantwoorden. Door in die richting te werken, zal eindelijk iets essenieels worden bereikt, van zodra liefde voor een stijl van actieve onpersoonlijkheid ontwaken zal, waar tegenover niet het individu van tel is, maar het werk, de opgedragen taak waar tegenover men niet zichzelf als belangrijk beschouwt, maar wél de dienst, de verantwoordelijkheid, de op zich genomen taak, het nagestreefde doel.

Waar deze mentaliteit zich openbaart, zullen veel problemen eenvoudiger blijken, zelfs die van economische of sociale aard, die integendeel onoplosbaar zouden blijven als ze van buitenaf worden bezien, zonder ze te koppelen aan een wijziging van spirituele factoren, en zonder het uitschakelen van ideologische besmettingen, die al van de oorsprong af elke terugkeer naar de normaliteit belemmeren, ja zelfs het begrip normaliteit versluieren.

Verder is het belangrijk, niet alleen als doctrinale oriëntatie, maar ook in betrekking tot de wereld van de actie, dat de
strijders op het nieuwe front met juistheid de kringloop van oorzaken en gevolgen onderkennen, evenals de essentiële samenhang van de stroming die leven schenkt aan de diverse politieke strekkingen, die vandaag in het strijdperk van de partijenchaos kampen. Eerst liberalisme, dan democratie, daarop socialisme, dan radicalisme, uiteindelijk communisme en bolsjevisme, zijn - historisch gezien - slechts gradaties van éénzelfde kwaad. Het zijn stadia, waarvan ieder het volgende voorbereidt, in een voortdurend proces van verval. Deze ontwikkeling vangt aan op het ogenblik dat de Westerse mens zijn banden met de traditie breekt, elk superieur symbool van macht en souvereiniteit afwijst, voor zichzelf als individu een vergeefse, bedrieglijke vrijheid opeist, en tot atoom verwordt, liever dan een bewust onderdeel te zijn van een organische en hiërarchische eenheid. Op de duur bevindt dat atoom zich tegen de massa van andere atomen, en wordt het meegesleept in de heerschappij van de kwantiteit, van het eenvoudige banale getal, van de vermaterialiseerde massa’s, tot hij geen andere godheid erkent dan de souvereine economie.

In een dergelijk proces houdt men halfweg niet stil. Zonder de Franse Revolutie en het liberalisme zouden constitutionalisme noch democratie ontstaan zijn. Zonder het voortbereidend werk van het socialisme zouden radicalisme noch communisme een kans hebben gekregen. Dat al die verschijnselen zich vandaag, de één naast de andere, aanbieden, of zelfs bestrijden, mag ons niet beletten te erkennen dat de één samenhangt met de andere, dat ze in mekaar haken, dat ze elkaar wederkerig bepalen en dat ze slechts verschillende gradaties van een zelfde stroming uitdrukken, van eenzelfde subversie tegen elke sociale, normale en wettige ordening. De grote illusie van vandaag is, dat democratie en liberalisme de antithese zouden zijn van het communisme, en dat zij in staat zouden zijn om het springtij van de stromingen uit de ondergrond, - wat men in het syndicale jargon, de ‘progressistische beweging’ noemt - in te dijken. Illusie ! Het komt op hetzelfde neer als te beweren, dat de schemering de antithese is van de nacht, dat het begin van het kwaad de antithese is van zijn acute en endemische vorm, dat een verdund vergif de antithese is van zijn geconcentreerde dosis. Onze regeerders hebben uit de recenste geschiedenis -
waarvan de lessen zich monotoon herhaalden - niets geleerd en ze zetten hun aangrijpend spel met mislukte en ijdele politieke concepten in het parlementaire carnavalgedoe verder, al is dit parlement zowat verworden tot een dodendans op een latente vulkaan.

Aan ons moet, daarentegen, de kracht van het radicalisme eigen zijn, het ‘neen’ aan de politieke decadentie in al haar vormen, zo van ‘links’ als van een verondersteld ‘rechts’. Men moet zich vooral bewust zijn van dit: men onderhandelt niet met de subversie, nù toegevingen doen betekent hetzelfde als morgen opgeslorpt worden. Onverzoenlijkheid dus wat de idee betreft, en gezwindheid om zich - met alle zuivere krachten - naar de toekomst te richten, zodra het ogenblik gunstig zal zijn.

Dit sluit natuurlijk ook de vaste wil in, zich te ontdoen van de ideologische misvormingen die, jammer genoeg, ook onder een deel van de jeugd verspreid zijn, waardoor men zich alibi’s verleent, om reeds gebeurde vernietigingen goed te praten, en waarbij men zich de illusie maakt dat ze, al bij al, noodzakelijk waren, en dat ze voor de ‘vooruitgang’ nuttig zijn; dat men moet strijden voor ‘iets nieuws’, gesitueerd in een welbepaalde toekomst, liever dan voor waarheden die we reeds kennen omdat ze, zelfs onder verschillende verschijningsvormen, steeds en overal als basis hebben gediend voor alle hogere vormen van sociale en politieke organisatie. Zulke nevels moeten verdreven worden. En men lache maar tegenover de beschuldigingen, als zou men ‘antihistorisch’ of ‘reactionair’ zijn: de Geschiedenis-met-hoofdletter, als geheimzinnig gegeven, bestaat gewoon niet. Het zijn slechts de mensen, in de maat dat ze écht Mens zijn, die geschiedenis maken. Het zogezegde ‘historicisme’ is min of meer te vergelijken met het progressisme, en wil slechts dit: passiviteit opwekken ten overstaan van de aanzwellende stroom, die ons steeds lager voert. Wat het ‘reactionaire’ betreft, stelt u zich één vraag: Zoudt u willen dat, terwijl u ageert, terwijl u vernietigt en ontwijdt, wij ons zouden vergenoegen met toekijken, en u zelfs zouden toeroepen: ‘Bravo, doe zo voort’ !?


Wij zijn géén reactionairen, eenvoudig omdat dit woord niet krachtig genoeg is, en vooral omdat wij vertrekken van het positieve, in dit positieve belichamen de reële en originele waarden, die geen behoefte hebben aan welke ‘zon der toekomst’ ook ...

In het licht van ons radicalisme komt de antithese tussen het ‘rode Oosten’ en het ‘democratische Westen’ bespottelijk over, zodat het ons ook tragisch onbelangrijk lijkt, als een gewapend conflict tussen beide blokken zou uitbreken. Op korte termijn bestaat natuurlijk de keus van het minste kwaad, want een directe fysische overwinning van het ‘Oosten’ zou meteen de fysische vernietiging van de laatste vertegenwoordigers van de traditionele wereld betekenen.

Als idee beschouwd, moeten Rusland én Noord-Amerika beschouwd worden als twee armen van eenzelfde tang, die op het punt staat zich rond Europa te sluiten. Onder twee verschillende vormen, werkt in beiden dezelfde vreemde, vijandige kracht. De vormen van standardisatie, van conformisme, van democratische nivellering, van produktie-waanzin der min of meer verdrukkende braintrusts, van een kleingeldmaterialisme op zijn Amerikaans, al die vormen kunnen slechts de weg vrijmaken voor de ultieme fase, die in dezelfde geest belichaamd wordt door het communistische ideaal van de massa-mens. Het Amerikanisme onderscheidt zich slechts, doordat de aanval op kwaliteit en persoonlijkheid zich daar niét realiseert doorheen een brute dwang uitgeoefend door een dictatuur, maar dat dit haast spontaan gebeurt, langs de gebaande wegen van een beschaving die geen hogere idealen kent dan rijkdom, consumptie, rendement, ongeremde produktie, waardoor het resulteert in een tot-de-spits-drijven en een tot het absurde opvoeren van wat Europa voor zichzelf als weg koos. Zo aan de ene als aan de andere zijde zijn primitivisme, mechanisme en brutaliteit aanwezig, maar, in zekere zin is het amerikanisme voor ons gevaarlijker dan het bolsjevisme: door zijn bestaan zelf is het een Trojaans paard.


Zodra tegen de eeuwige waarden van de Europese Traditie ten aanval wordt getrokken, in de directe en naakte vorm eigen aan de bolsjevistische ideologie en aan het Stalinisme, ontstaan reacties, en is het nog mogelijk enkele - wél zwakke - weerstandslinies te bezetten. De situatie is helemaal anders, zodra hetzelfde kwaad op veel subtieler wijze optreedt en de verandering in gebruiken, zeden, en algemene levensopvatting ongemerkt wordt doorgevoerd, zoals het amerikanisme werkt. Door zich met gerust geweten aan de invloed van dit amerikanisme te onderwerpen, in het teken van de democratie, maakt Europa zich klaar voor de ultieme onderwerping, die zo totaal dreigt te zijn dat een militaire catastrofe wellicht overbodig zal worden: langs ‘progressieve’ weg na een laatste sociale crisis, zal men hetzelfde eindpunt bereiken. Herhalen we het nogmaals: halverwege houdt men niet op. Willens nillens werkt het amerikanisme zijn schijnbare vijand, het collectivisme, in de hand ...

In verband met wat voorafgaat, eist onze radicale zin voor heropbouw dat men niet alleen niet tot een vergelijk komt met elke vorm van marxistische of socialistische ideologie, maar evenzeer dat men elk compromis afwijst met wat men de hallucinatie, de demonie van het economische mag noemen. Daarmee bedoelen wij de idee, volgens welke in het - zowel individueel als collectief - leven, de economische factor belangrijk, reëel, beslissend is; de idee volgens dewelke het concentreren van elke waarde en van al wat belangrijk is, op het terrein van de economie en de produktie vanwege de moderne Westerse mens géén aberratie zonder voorgaande is, maar - integendeel - iets normaals, geen brutale eventualiteit, maar iets wat men moet nastreven en toejuichen.

In die duistere kringloop liggen zowel marxisme als kapitalisme besloten, en het is deze kring die we moeten doorbreken. Zolang men maar praten kan over economische klassen, over arbeid, over salarissen en produktie, zolang men zich voorspiegelt dat de echte menselijke vooruitgang, dat eenieders echte verheffing geconditioneerd zijn door een welbepaald systeem van verdeling van rijkdommen en goederen en dat die vooruitgang dus in rechtstreeks verband
staat met armoede of welstand, met een toestand van ‘prosperity’ op zijn Amerikaans, of met die van het utopisch socialisme, blijft men op hetzelfde plan staan van al wat we moeten bestrijden.

Ziehier wat we duidelijk moeten vooropstellen: al wat economisch is, elk economisch belang gezien als zuivere en eenvoudige voldoening van fysische behoeften had, heeft en zal altijd in een normale mensenmaatschappij een ondergeschikte functie hebben; boven die sfeer moet zich een orde van superieure, politieke, spirituele en heroïsche waarden onderscheiden, een orde die - zoals we reeds zeiden - geen ‘proletariërs’ noch ‘kapitalisten’ kent of erkent, en in functie waarvan alleen die begrippen moeten bepaald worden, voor dewelke het écht de moeite waard is, te leven en te sterven. In functie van deze orde moet een ware hiërarchie worden opgebouwd, moeten nieuwe waardigheden worden uitgedacht en moet, aan de top, een opperste souvereiniteit zetelen.

In dat opzicht moet heel wat onkruid, dat hier en daar wortel schoot, worden verwijderd. Wat is het anders, wanneer men praat over ‘Arbeidsstaat’, ‘Nationaal-socialisme’, ‘arbeidshumanisme’ en andere lichtzinnige vondsten ? Wat betekenen die min of meer openlijke voorstellen ter inschakeling van de politiek in de economie, zowat te vergelijken met de twijfelachtige pogingen in de richting van een ‘integraal corporatisme’, dat in feite leidingloos is, en aan wie, tijdens de fascistische periode, gelukkig de weg versperd werd ? Wat betekent het verder als men de ‘socialisatie’-formule overweegt, als een soort tovermiddel, en de ‘sociale gedachte’ verheft tot een symbool dat zowel in het Westen als in het Oosten zou moeten gelden ?

Men moet erkennen, dat dit schaduwvlakken zijn, vast te stellen bij zovele personen die zich, op andere terreinen, in ons kamp bevinden. Zo menen die figuren, trouw te zijn aan een ‘revolutionaire’ gedachte, terwijl zij feitelijk slechts gehoorzamen aan suggesties, sterker dan henzelf, en waarmee een gedegenereerd politiek milieu al verzadigd is. Wanneer zal men eens de waarheid beseffen, dat namelijk het marxisme niet
verscheen omdat er een sociale kwestie bestond, maar dat sociale kwesties veelal ontstonden omdat er het marxisme was, op kunstmatige wijze dus, door het werk van agitatoren - de beruchte ‘opwekkers van het klassebewustzijn’ - ? Terzake heeft Lenin zich helder uitgedrukt, waar hij het spontane karakter van de revolutionaire proletarische bewegingen ontkende.

Vanuit deze premisse moet men handelen, vooreerst in de zin van een ideologische ‘deproletarisatie’, van een ontsmetting van de nog gezonde delen van een volk, dat reeds door het socialistische virus aangetast is. Slechts dàn kan deze of gene verandering worden bestudeerd en zonder gevaar op gang worden gebracht, in volle rechtvaardigheid.

Zo kan men, bij wijze van voorbeeld, zien hoe het corporatisme één der basissen voor wederopbouw kan worden; het corporatisme dan, niet zozeer als alomvattend, haast burocratisch, systeem voor de organisatie van de Staat, die het giftige idee van tegen elkaar opgerichte fronten bestendigt, maar als verwerkelijkte eis, binnen de ondernemingen de eenheid en de solidariteit van de verschillende aanwezige krachten te verwezenlijken, die door het kapitalistische plichtsverzuim ( met zijn substrata van het parasitaire type, als de speculant en de kapitalist-financier) enerzijds, de marxistische agitatie anderzijds, getroffen en verbrijzeld worden.

Het komt erop aan, de onderneming te leiden bijna als een militaire eenheid, waarin de geest van verantwoordelijkheid, energie en bekwaamheid van de leiders gepaard gaat met de solidariteit en trouw van de arbeidskrachten, die met hen in de gemeenschappelijke onderneming arbeiden. Het enige en echte doel is dus, te komen tot een organische wederopbouw van de onderneming: om dat te bereiken, is het niet nodig zich van formules te bedienen, met het oog op het vleien van de onderste lagen van de massa, voor bekrompen propagandistische en electorale doeleinden, voor de opstandige geest, voor de gelegenheid als ‘sociale gerechtigheid’ ingekleed.


In algemene zin zou een stijl van actieve onpersoonlijkheid, van waardigheid, van solidariteit in de produktie, eigen aan de antieke ambachtelijke en professionele corporaties, weer aan de orde moeten worden gesteld. Het syndicalisme met zijn ‘srtijd’ en zijn echte chantage - de actualiteit biedt er ons voorbeelden te over van - moet worden uitgebannen. Herhalen we echter, dat men maar tot resultaten komt door van binnenuit te vertrekken ... Essentieel is, dat tegen elke vorm van ressentiment of sociale tweedracht in, elkeen zijn plaats leert kennen en aanvaarden, plaats die conform is aan zijn natuur, waardoor men grenzen leert beseefen waarbinnen men zijn mogelijkheden kan en mag ontwikkelen, om aldus tot de eigen vorm van volmaaktheid te komen; immers, een ambachtsman, die zijn functie ten beste vervult, is ongetwijfeld superieur aan een valssprekende souverein die niet op de hoogte staat van zijn waardigheid .....

Men moet in het bijzonder een stelsel van technische bekwaamheden en corporatieve vertegenwoordigingen aanvaarden, ter vervanging van het partijen-parlementarisme; men houde dan wél voor ogen dat technische hiërarchieën in hun geheel niets méér kunnen betekenen dan één enkele trap van de integrale hiërarchie: zij betreffen de orde van de middelen, en dienen ondergeschikt te zijn aan de orde van doelstellingen, waaraan uitsluitend het politiek en spiritueel domein van de Staat beantwoordt. Spreken over een ‘arbeids-’ of over een ‘produktie-’ staat, leidt ertoe een deel te verkiezen boven het geheel, komt erop neer dat men zich beperkt tot de louter fysisch-vitale functies van het menselijke organisme. noch een dergelijke uitzichtloze, bekrompen zaak, noch de ‘sociale gedachte’ zelf kunnen ons vaandel zijn. De echte antithese, zo in het ‘Westen’ als in het ‘Oosten’ is niet het ‘sociale ideaal’, maar wél het echte hiërarchische idee. Wat dat betreft, is er gewoon geen twijfel mogelijk.

Werd het ideaal van de organische politieke eenheid in een vorig tijdperk erkend, dan past het toch die gevallen af te zweren waarin deze eis ontspoorde in de verkeerde richting van het totalitarisme. Ook dat is, eens te meer, een punt dat in alle
klaarheid moet worden beschouwd, opdat de frontlijnen klaar zouden blijken, en opdat geen wapens zouden worden verstrekt aan hen die de zaken bewust in de war willen sturen. De organische opvatting heeft niets te maken met de verkalkte staats-afgoderij, noch met de nivellerende centralisatie. Wat de privaatpersonen betreft, moeten we zeggen, dat men slechts tot een overstijging, zo van het collectivisme als van het individualisme komt, op het ogenblik waarop échte mensen zich tegenover andere mensen bevinden, in de natuurlijke verscheidenheid van hun zijn en van hun waardigheid in de lijn van stevige en klare beginselen. Wat de eenheid betreft, die in ‘t algemeen alle vormen van ontbinding en absolutisering van het particuliere moet vermijden, zij moet in hoofdzaak geestelijk zijn; zij moet de centrale impuls zijn, een aandrang oriënterend die, naar gelang de domeinen, diverse uitdrukkingsvormen aanneemt. Dat is de echte kern van de ‘organische’ opvatting, tegengesteld aan de starre en extrinsieke verhoudingen eigen aan het totalitarisme. In zulk kader kan de eis naar waardigheid en naar de vrijheid van de menselijke persoon, welke het liberalisme slechts in individualistische termen kan opvatten, zich tenvolle realiseren. In die geest moeten de structuren van een nieuwe sociaal-politieke ordening worden bestudeerd in de lijn van stevige en klare beginselen.

Dergelijke structuren hebben nood aan een centrum, aan een ultiem referentiepunt. Een nieuw symbool van souvereiniteit en autoriteit is vereist en, in dat opzicht, moeten de richtlijnen nauwkeurig zijn, en kunnen ideologische twijfels niet geduld worden. Het is duidelijk dat hier slechts op ondergeschikte wijze gehandeld wordt, over wat men als een constitutioneel probleem kan omschrijven. Het gaat, vóór alles, om het scheppen van een specifiek klimaat, van een stroming die de verhoudingen bezielt van trouw, aanhankelijkheid, toewijding, niet-individuele actie, opdat de grijze tinten, het mechanische karakter en de slinksheid van de huidige politiek-sociale wereld écht overstegen worden.

Indien aan de top van de structuur, niemand in staat is tot een soort asceze van de zuivere gedachte te komen, zal alles in een doodlopende straat eindigen. De tragische omstandigheden
van gisteren belemmeren bij velen een klare kijk op de juiste richting. Wij kunnen slechts de inopportuniteit erkennen van de monarchale opvatting, voor zover men slechts hén op het oog heeft, die een residu van ideeën, of ledige en ontkrachte symbolen weten te verdedigen. We denken hierbij aan de constitutionele parlementaire monarchie. Maar met evenveel kracht moet men de onverenigbaarheid beklemtonen met de republikeinse gedachte: enerzijds antidemocraat zijn, en anderzijds de republikeinse gedachte verdedigen, is een haast tastbare absurditeit; de republiek immers - en hier hebben we het over de moderne republieken, vermits de antieke republieken aristocratieën waren, zoals in Rome, of oligarchieën met nogal eens tyrannisch karakter - behoort in hoofdzaak tot die wereld die het leven zag langsheen het jacobinisme en de antitraditionele en antihiërarchische subversie van de 19e eeuw. Laten we die gedachte dus over aan een wereld die niet de onze is: in beginsel kan een ‘vroeger monarchale’ natie die republiek werd, slechts als een ‘gedeklasseerde’ natie worden beschouwd.

Men moet dus strak vasthouden aan een staatsdoctrine, die als basis een superieur beginsel heeft, dat de autoriteit in zekere mate transcendeert, zonder het algemeen peil te willen verlagen, en zonder compromissen te aanvaarden met welke groep ook.
Hoe dit symbool moet geconcretiseerd worden, kan voorlopig onbeslist blijven, en naar later worden verschoven. Onze essentiële taak is, het adequate geestelijke milieu voor te bereiden, opdat zó het symbool van de onvatbare superieure macht zou zichtbaar worden, en de ganse omvang van zijn betekenis zou bereiken; aan iets dergelijks kan de gestalte van een afzetbare ‘president’ van een republiek niet beantwoorden, evenmin als de gestalte van een tribuun of een volksleider, die alleen maar een individuele macht voert, zonder enig superieur charisme, en die zijn steun zoekt bij het wankele prestige dat hij bij de irrationele krachten van de massa’s vindt. We bedoelen hier dat, wat sommigen ‘bonarpartisme’ genoemd hebben, en waarvan Burnham en Michels de juiste betekenis definiëerden: ze is niet de antithese van de demagogische en ‘populaire’ democratie, maar eerder de logische conclusie ervan. Eén van
de ‘duistere verschijnselen’ uit Spenglers “Untergang des Abendlandes”. Ziehier nog een andere toetssteen: de gevoeligheid tegenover dit alles. Reeds een Carlyle had gesproken over een “wereld van slaven die geregeerd wil worden door een quasiheld ... niet door een heerser.”

In een analoge orde van ideeën moeten wij hier nog een ander punt verduidelijken. Het gaat om de houding die we moeten innemen tegen het nationalisme en, in het algemeen, de idee van ‘vaderland’. Dit is nodig, want heel wat personen, die nog willen redden wat kan, huldigen een sentimentele en tegelijk ook naturalistische opvatting over de te restaureren natie; een opvatting, vreemd aan de Europese traditie, en die zich maar moeilijk laat verzoenen met de staatsidee, die we zopas uiteenzetten.

Zelfs als we abstractie willen maken van het feit, dat de vaderlandidee op gezwollen en hypocritische wijze wordt ingeroepen door de meest tegenstrijdige partijen, en zelfs door vertegenwoordigers van de rode subversie, moet het ons toch van het hart dat die opvatting niet meer op het niveau van de huidige tijd staat, omdat men getuige is, aan de ene kant, van de vorming van grote supranationale blokken, en het aan de andere kant steeds noodzakelijker wordt, een Europees referentiepunt te vinden, dat kan leiden tot éénheid boven de onvermijdelijke particularismen, die geketend blijven aan de naturalistische idee ‘natie’ en, meer nog, aan het ‘nationalisme’. De principiële vraag is evenwel de belangrijkste. Het politieke vlak op zichzelf is een terrein waarop zich meer superieure begrippen ontmoeten, dan die welke zich in naturalistische termen laten definiëren, als bij voorbeeld, de begrippen natie, vaderland en volk. Wat op dit superieure vlak verbindt en verdeelt, is de idee, een idee belichaamd door een vastberaden elite, en die poogt zich te concretiseren in een Staat. Daarom is het, dat de fascistische leer, die, op dit vlak, trouw blijft aan de beste Europese politieke tradities - voorrang gaf aan de ‘idee’, aan de ‘Staat’, vóór de ‘natie’ of het ‘volk’ en vooropstelde dat ‘natie’ en ‘volk’ alleen maar binnenin de Staat een eigen betekenis en een eigen vorm konden verwerven, zo deel te hebben aan een superieure vorm van zijn.

Juist in crisisperioden zoals we er nu een beleven, is het van belang zich strikt aan deze doctrine te houden. In de Idee moeten wij ons echt Vaderland herkennen: wat telt is niet, op dezelfde grond te leven, of eenzelfde taal te spreken, maar wél dezelfde Idee aan te kleven. Daar is onze basis, daar ligt ons vertrekpunt.

Tegenover de collectivistische nationale eenheid - die van de ‘kinderen des vaderlands’ - zoals ze sinds de jacobijnse revolutie tot op onze dagen domineerde, stellen wij iets, wat meer gelijkt op een Orde, samengesteld uit mensen die trouw zijn aan beginselen, die getuigen zijn van een Autoriteit en een Legitimiteit van een hogere orde, en die uit de Idee voortspruiten.

Voor zover het vandaag, om praktische redenen wenselijk zou zijn, tot een nieuwe nationale solidariteit te komen, zich daarbij voor elk compromis hoedend, ligt onze eerste taak ( zonder welke elk resultaat slechts illusie zou zijn) hierin, tot een hergoepering te komen, in het teken van de Idee - gezien als politiek begin en levensbeschouwing. Werkelijk, voor ‘t ogenblik is er geen andere weg: tussen de puinhopen dient het aanvangs-proces hernomen, de ontwikkeling die, in functie van de elites en hun symbool van souvereiniteit en gezag, de volkeren in de grote traditionele Staten één maakte, op de manier waarop uit het vormeloze, vormen geschapen worden.

De realiteit van de Idee niet vatten, betekent dat men zich beperkt tot een infra-politiek vlak, dat van het naturalisme en het sentimentalisme, ja zelfs dat van de patriottische retoriek. Laat ons, zoveel mogelijk de rangen sluiten rond de begrippen Idee, Orde, Elite, Staat, mannen van de Orde ... Laat ons ook enkele woorden zeggen - met name weliswaar, vermits wij ze niet overschatten - over de cultuur. Wat wij ‘wereldbeschouwing’ noemen, is niet op boeken gesteund; wel gaat het om een innerlijke vorm, die men evengoed kan aantreffen bij een persoon zonder veel cultuur, dan bij een ‘intellectueel’ of bij een schrijver.


Onder de nefaste gevolgen van een ‘vrije cultuur’ die voor allen toegankelijk is, vermelden we dat het individu overgeleverd is aan allerlei beïnvloedingen, ook als hij niet in staat is, ertegen te reageren, onderscheid te maken, of correct te oordelen.

Wij willen hierover niet langer aandringen, tenzij om te vermelden dat, in de huidige situatie, er bepaalde stromingen zijn waartegen de jeugd van vandaag zich innerlijk moet afzetten. Wij spraken reeds over een rechtlijnige stijl, over een goede innerlijke houding. Dergelijke stijl onderstelt een juiste kennis, en - vooral - de jongeren moeten zich rekenschap geven over de graad van vergiftiging, in een ganse generatie teweeggebracht door de - diverse doch samenvloeiende - aspecten van een vervormde en valse levensvisie, die haar weerslag had tot in de innerlijke krachten.

Onder de één of de andere vorm blijven die giffen werken in de cultuur, de wetenschap, de sociologie, de letterkunde, als zóveel infectiehaarden, die geïsoleerd en uitgebrand moeten worden. Buiten het historisch materialisme en het economisme, waarover we het reeds hadden, worden de belangrijkste infectiehaarden gevormd door het darwinisme, de psychoanalyse en het existentialisme.
Tegen het darwinisme past het, de fundamentele waardigheid van de menselijke persoonlijkheid op te eisen, door zijn eigen plaats te erkennen. Deze is niet die van ene of andere, min of meer geëvolueerde diersoort die zich door ‘natuurlijke selectie’ zou onderscheiden hebben (overigens steeds aan de dierlijke en primitieve oorsprong gebonden blijvend), maar wél de plaats van wie virtueel bekwaam is, zich boven het louter-biologische vlak te verheffen. Wanneer men nú niet zoveel meer praat over het darwinisme, wil dit nog niet zeggen, dat zijn kern niet bleef bestaan. De darwinistische biologische mythe krijgt, in de éne of in de andere vorm, de waarde van een dogma toegekend, verdedigd door de banvloeken van een zogenaamde ‘wetenschap’ , in een materialistische ‘beschaving’, die evengoed marxistisch als amerikaans kan heten. De moderne mens heeft zich deze gedegradeerde opvatting eigen gemaakt, hij erkent er zich makkelijk in, en vindt ze vanzelfsprekend.

Tégen de psychoanalyse moet het ideaal van een ‘ik’ de bovenhand hebben dat zich niet onderwerpt, dat bewust, autonoom en souverein wil blijven, tegenover het nachtelijke en ondergrondse deel van de ziel, en tegenover de demon van de sexualiteit; dat zich noch ‘verdrongen’, noch psychotisch verdeeld voelt, maar dat komt tot een evenwicht tussen al zijn talenten, gericht door een hogere vorm van de manieren van leven en van handelen.

Hier kan men een opvallende convergentie aantonen: de negatie van het bewuste mensen-beginsel, het belang gehecht aan het onbewuste, aan het irrationele, aan het ‘collectief onbewuste’ en andere nevelige begrippen, door de psychoanalyse en verwante scholen, komt nauwkeurig overeen met al wat, in de individuele persoon, beweging-naar-omlaag betekent, subversie, het op revolutionaire wijze vervangen van het hogere door het lagere, het misprijzen tegenover alle beginselen van gezag. Op twee vlakken werkt dezelfde neiging, en beider gevolgen kunnen niet anders dan op elkaar inwerken.

Wat het existentialisme betreft, buiten beschouwing gelaten dat er zich een - weliswaar verwarde - filosofie in bevindt, die tot voor kort voorbehouden bleef aan beperkte kringen van specialisten, men moet er wel een geestestoestand in erkennen van crisis die tot systeem verwerd, als zodanig ook opgehemeld werd; de geestestoestand van de mens die verscheurd en contradictorisch is, die in een staat van beklemming, een tragisch en absurd noodlot ondergaat, zich tegenover een vrijheid bevindt, die hij niet aankan, tegen dewelke hij noch een uitweg noch verantwoordelijkheid vindt, die zich veroordeeld weet in een wereld zonder waarden en zonder betekenis.

Dat alles, terwijl Nietzsche al in zijn beste geschriften een weg had aangegeven om de zin tot het leven terug te vinden, en om zichzelf wetten en onaantastbare waarden op te leggen, die ook tegen een radicaal nihilisme stand zouden houden, onder het teken van een positief existentialisme, dat - zoals hij zegde - van edele aard was. Dàt zijn de evolutielijnen, die niet moeten geïntellectualiseerd worden, maar beleefd, gerealiseerd in hun
directe betekenis voor het innerlijk leven en voor de individuele leiding. Het is onmogelijk zich te verheffen, zolang men hoe dan ook, beïnvloed blijft door dergelijke vormen van vals en ontspoord denken. Zodra men gezuiverd is, kan men terug tot klaarheid, rechtlijnigheid en kracht komen.

In het gebied gelegen tussen ‘cultuur’ en ‘gebruiken’, zal het wenselijk zijn, achteraf onze houding te verduidelijken. Het communisme lanceerde het ordewoord ‘anti-bourgeoisie’ dat overgenomen werd door sommige ‘geëngageerde’ intellectuele middens, op cultureel vlak. Op dit punt dient men eveneens klaarheid te scheppen.
Net zoals de bourgeois-maatschappij iets zweverigs is, bestaat er een dubbele mogelijkheid de bourgeoisie te overstijgen, ‘neen’ te zeggen aan de burgerlijke geest en de burgerlijke waarden.

De eerste weg leidt nog verder naar omlaag, naar een gecollectiveerde en vermaterialiseerde maatschappij, met haar marxistisch geïnspireerd ‘realisme’: sociale en proletarische waarden tégen de ‘burgerlijke’ en ‘kapitalistische’ decadentie. De tweede weg wordt gevolgd door hen die de bourgeoisie willen bestrijden om zich effectief boven haar te verheffen.

De strijders op het nieuwe front zullen - inderdaad ! - anti-burgerlijk zijn, maar dit dan op grond van hogere, heroïsche en aristocratische opvattingen, zoals wij ze reeds definiëerden. Ze zullen anti-burgerlijk zijn, omdat ze het banale leven misprijzen; anti-burgerlijk omdat ze niét diegenen volgen die hen materiële voordelen beloven, maar wél diegenen die alles van hen eisen; anti-burgerlijk tenslotte, omdat ze niet bekommerd zijn om hun veiligheid, maar omdat voor hen leven en risico één zijn, op elk vlak, en omdat de onverbiddelijkheid van de naakte idee en de doelgerichte actie hun eigen is. Een ander aspect nog van de anti-burgerlijkheid van de moderne mens, kern van de herlevingsbeweging, en waardoor hij zich van de vorige generatie onderscheidt, is zijn onverdraagzaamheid tegenover elke vorm van retoriek en vals idealisme, tegenover alle grote - met hoofdletters geschreven - woorden, tegenover alles wat slechts gebaar is, effect zoekende zinnen of enscenering.

Integendeel, zorg om wat essentiëel is, nieuw realisme waardoor men zich correct kan meten met de problemen die zich zullen stellen, de wil om zó te handelen dat, wat belang heeft, niet de schijn, maar het zijn is, niet het gepraat, maar eerder de stille en nauwgezette verwezenlijking ... dit alles in éénklank met de andere krachten die in dezelfde zin streven en in uitvoering van de richtlijnen van hogerhand: dàt is onmisbaar.

Wie tegen de linkse krachten alleen maar kan reageren in naam van idolen, van de levensstijl en de middelmatige en conformistische moraal van de burgerlijke wereld, heeft van meetaf de strijd verloren. De man die nog rechtop staat, na het zuiverend vuur van de innerlijke en de uiterlijke vernielingen te zijn doorgegaan, hoort in dat kamp niet. Zo iemand is, politiek gezien, niet het instrument van de burgerlijke pseudo-reactie. In het algemeen herneemt hij krachten en idealen die ouder en superieur zijn aan de burgerlijke wereld en het economische tijdperk en, met hen, bouwt hij verdedigingslijnen en versterkt hij de steunpunten van waaruit, op het gepaste ogenblik, de wederopbouwactie stralend zal beginnen.

Nog een laatste punt: de verhouding tot de overheersende godsdienst. Ongetwijfeld is een ‘religieuse’ factor noodzakelijk als achtergrond voor een echt-heroïsche levensopvatting, zoals die voor ons kamp noodzakelijk is. Het is belangrijk, in zichzelf de evidentie te voelen dát, boven dit aardse leven, er zich een ander en hoger uitstrekt: alleen hij die dàt ervaart, bezit een onbreekbare en onwankelbare kracht, en alleen hij is in staat tot een onstuitbaar elan - terwijl, zo een dergelijke ervaring ontbreekt, men slechts in sporadische momenten van vervoering of bij het ontketenen van irrationele krachten, de dood trotseert, of geen rekening houdt met het eigen leven. Er is dan geen zelftucht die zich bij het individu, op superieure en autonome wijze waarmaakt.

Die spiritualiteit, die inderdaad onder ons moet leven, heeft geen behoefte aan dwingende dogmatische formuleringen, noch aan een opgedrongen religieuse belijdenis. Wat er ook van zij, onze levensstijl kan niet deze zijn van het katholiek
moralisme, dat hoogstens een ‘deugdelijk’ africhten van het menselijk dier beoogt. Politiek gezien, kan die spiritualiteit niet anders dan het grootste wantrouwen koesteren tegenover al wat ruikt naar humanitarisme, egalitarisme, liefde, die allen integraal deel uitmaken van de christelijke opvatting, en die zich in de plaats dringen van eer en gerechtigheid.

Zeker, indien het katholicisme zich vereenzelvigd had met een hogere ascese, indien het in staat was geweest - bijn a als een geestelijke renaissance zoals die de Middeleeuwse Kruistochten bezielde - om van het geloof een krachtbundel te smeden, iets als een nieuwe Tempeliersorde, gesloten en onvermurwbaar tegenover alle stromingen van chaos, onderwerping, subversie, praktisch materialisme van onze ‘moderne’ wereld ... ja, in zulk geval, en zelfs als het zich nog maar hield - als een minimum - aan de stellingen van de Syllabus, hadden wij in onze keuze, geen moment hoeven te twijfelen. Maar zoals de zaken nu liggen, als we letten op het middelmatige en in de grond burgerlijk-parochiale niveau, tot hetwelk heden praktisch al wat belijdenisreligie is, afdaalde, als we de modernistische achteruitgang bekijken, en de ‘opening naar links’ gemaakt door een postconciliaire Kerk die ‘hedendaags’ wilde doen, zal voor onze mensen een eenvoudige verwijzing volstaan naar de geest, als evidentie van een transcendente werkelijkheid, die men moet inroepen om op onze krachten een andere kracht te enten, om aan te voelen dat onze strijd niet louter op het politieke vlak ligt, en om een onzichtbare consecratie te bekomen op een nieuwe wereld van mensen en van mensen-leiders.

Dit zijn enkele basis-aanwijzingen voor de nù te voeren strijd, vooral geschreven voor de jeugd, opdat ze fakkel en ordewoord zou overnemen uit de handen van wie niet gesneuveld zijn, opdat ze lessen zou halen uit de vergissingen van gisteren, opdat ze onderscheid zou kunnen maken en zou hérzien wat ze aanvoelde en nóg aanvoelt betreffende concrete situaties.

Essentieel is, niét tot het peil der tegenstanders af te dalen; zich niét te beperken tot het doorgeven van simplistische richtlijnen; niét overdreven aan te dringen op wat gisteren
wellicht waardevol was, maar geen actuele noch onpersoonlijke waarde bezit als mobiliserende idee; niet te bezwijken onder de verlokkingen van het valse politiek realisme, eigen aan elke partij.

Zeker, het is ook noodzakelijk dat onze strijdkrachten optreden in het lijf-aan-lijfgevecht van de politieke strijd, om zich in de huidige toestand de nodige werkruimte te verzekeren, en om de - tot heden omzeggens onbeantwoorde - aanval van de linkse krachten te bedwingen. Maar buiten dit alles is het belangrijk, essentieel zelfs, dat zich een elite vormt, die met bezonnen intensiteit, en met absolute intellectuele strakheid en onverzettelijkheid, de idee definieert rond dewelke wij ons moeten scharen. Het is bovendien essentieel, dat deze elite het idee belichaamt in een nieuwe mens, een mens die niet buigt, een mens die rechtop blijft staan tussen de puinhopen.

Mocht het ons gegeven zijn de huidige periode van crisis en van wankelende en illusorische orde te doorworstelen, zal de toekomst behoren aan dié mens en aan hém alleen. Zelfs echter als de noodlottige ontwikkeling welke de moderne mens zelf geschapen heeft, niet meer zou kunnen gestuit worden, en hem naar de afgrond sleept, dan nog zullen de innerlijke frontlijnen gehandhaafd blijven: wat er ook gebeuren moge, wat er kàn gedaan worden, zál gedaan worden.

Wij zullen steeds behoren tot een vaderland dat nooit, door geen enkele vijand, zal kunnen bezet noch vernietigd worden.

Julius EVOLA