zondag, maart 30, 2008

Wilders' film

maandag, januari 15, 2007

Europees extreem-rechts verenigt zich op NOS, 15 januari 2007.

De nieuwe fractie van extreem-rechts in het Europees Parlement presenteert zich vandaag tijdens de maandelijkse EP-zitting in Straatsburg. Bruno Gollnisch, nummer twee van het Franse Front National (FN) van Jean-Marie Le Pen, is de voorzitter van de fractie Identiteit, Soevereiniteit, Traditie (IST) die 20 leden telt uit zeven landen.

Behalve de 7 FN’ers, maken drie parlementariërs van het Vlaams Belang, een Oostenrijker van de FPÖ, twee Italianen onder wie Alessandra Mussolini, vijf Roemenen, een Bulgaar en een Engelsman deel uit van de fractie IST. NOS extreem-rechts specialist Rinke van den Brink sprak met Bruno Gollnisch over de nieuwe fractie.

Het was voor extreem-rechts of, zoals het in uw kringen heet, nationalistisch rechts, altijd moeilijk om een fractie te vormen.

“We hebben al eerder een fractie gehad. In 1989 hebben we met de Duitse Republikaner en het Vlaams Blok een politieke fractie gevormd. Die samenwerking is voortijdig stukgelopen op een scheuring bij de Republikaner. Die zijn het slachtoffer geworden van manipulaties van de Duitse geheime dienst, zowel die van het oosten als van het westen.

In 1994 en 1999 hebben we een technische fractie gevormd met andere parlementariërs die niet tot de bestaande politieke families hoorden. Deze nieuwe fractie Identiteit, Soevereiniteit, Traditie heeft een gezamenlijk politiek platform uitgewerkt. Onze hoofdlijn is de verdediging van de vrijheid en de onafhankelijkheid in de geest van uw grote landgenoot Hugo de Groot.

Verder zijn we niet tegen samenwerking tussen de Europese staten, met allerlei wederzijdse garanties, maar keren we ons tegen de Europese superstaat die nu in de steigers staat.”

En de meningsverschillen met uw geestverwanten?

“Met onze Vlaamse vrienden werken we al sinds 1989 samen, ook al zijn we het niet over alles eens. Wij mengen ons niet in de nationale kwestie in België. We hebben heel veel meer gemeen dan ons scheidt: we wilen allebei de nationale identiteit beschermen, onze soevereiniteit veilig stellen, de christelijke en westerse beschaving verdedigen, zorgen dat er geen Europees geld over de balk gegooid wordt en nog zo veel meer.”

Wat gaat de nieuwe fractie doen, u bent maar met 20 op een totaal van 785 leden?

“We krijgen nu eindelijk dezelfde rechten als andere EP-leden. Vanaf vandaag kunnen we amendementen indienen en ontwerpresoluties. We praten mee over de agenda van het parlement. We krijgen veel meer geld om fractiemedewerkers aan te trekken. Krijgen de beschikking over meer tolken zodat we onze eigen interne discussies beter en vaker kunnen voeren en uiteindelijk meer gezamenlijke standpunten kunnen formuleren.

We krijgen ook meer middelen om informatie te geven zodat we beter in kunnen gaan tegen de permanente desinformatiecampagne over ons door onze tegenstanders. Maar het is ons in de eerste plaats om de politieke rechten begonnen. Wij waren een soort tweederangs volksvertegenwoordigers en dat is nu voorbij.”

U hebt in de fractie 20 leden, dat zijn er precies genoeg, maar er hoeft er maar eentje op te stappen of het is weer voorbij.

“Dat is waar. We gaan er van uit dat we in het loop van de jaar in ieder geval meer Bulgaarse en Roemeense leden gaan krijgen. Er zitten nu 5 Roemenen van de Groot-Roemenië Partij en één Bulgaar van Ataka in de fractie. Die zijn nog benoemd op grond van de krachtsverhoudingen in de nationale parlementen. Later dit jaar worden in beide landen verkiezingen gehouden voor het Europees Parlement. Daar gaan ze versterkt uit tevoorschijn komen.

Verder staat de deur open voor anderen die zich bij ons willen aansluiten. De Poolse Gezinsliga bijvoorbeeld waarmee de gesprekken uiteindelijk mislukten. Of de Italiaanse Lega Nord. Ik ben wel teleurgesteld dat de Lega te elfder ure afgehaakt is omdat ze nauw betrokken zijn geweest bij het opstellen van het politieke platform van onze fractie.”

De andere fracties in het EP hebben al laten weten dat ze u zullen boycotten en dat u geen enkel voorzitterschap van een parlementaire commissie zult krijgen.

“Dat is de bekende, zeer totalitaire houding van de meerderheid. Ze hebben de mond vol van respect voor de minderheden, maar als puntje bij paaltje komt, lappen ze het aan hun laars. Wij zitten hier niet op grond van een mandaat dat onze collega’s ons wel of niet geven, maar omdat 23 miljoen kiezers ons gekozen hebben als hun vertegenwoordigers.”

U bent verwikkeld in een proces in Frankrijk vanwege het in twijfel trekken van misdaden tegen de menselijkheid. Op een persconferentie eind 2004 hebt u gezegd dat het aan historici is om te debatteren over wat er precies gebeurd is in de gaskamers. Beïnvloedt dat uw positie als fractievoorzitter?

“Nee, helemaal niet. Het is een politieke machinatie tegen mij en mijn partij. Puur misbruik van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Nota bene door een man, de toenmalige minister van Justitie Dominique Perben, die via zijn medewerkers betrokken is in financiële schandalen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in Lyon is hij in 2008 een van mijn concurrenten voor het burgemeesterschap.

Ik heb geen vertrouwen in de Franse justitie, maar ik ga mij hier niet door laten beïnvloeden op wat voor manier dan ook.”

Bron: NOS

zaterdag, december 09, 2006

Verslag kongres Eurorus te Lebbeke, Vlaanderen, 9 december 2006.

Verslag van het Eurorus kongres te Lebbeke, Vlaanderen, 2 december 2006, te vinden op:
Project Eurosiberia 2.0.


Met fotoreportage van de bijeenkomst, met o.a. Nick Griffin (British National Party), David Duke en Guilliaume Faye als sprekers en een video van de toespraak van David Duke.

zondag, oktober 29, 2006

A blog for British nationalism

Brits nationalistisch weblog met veel downloads, e-books, artikelen en muziek.


A blog for British nationalism

donderdag, september 21, 2006

Escalatie-video Duitsland

dinsdag, september 05, 2006

Grundsatzerklärungen der Deutschen Akademie, september 2006.

Projekt Neue Gemeinschaft

Ein Seminarteilnehmer hat uns unlängst gefragt, ob es taktisch geschickt sei, wenn sich die Deutsche Akademie (DA) zum Nationalismus bekennt. Der Begriff sei doch wohl belastet, man solle sich stattdessen um „jungfräuliche Begriffe“ sammeln. Wir vom Sprecherrat der DA hatten dem Seminarteilnehmer erklärt, daß es uns nicht um taktische Raffinessen gehen kann, sondern um die zutreffende wissenschaftliche Bezeichnung unseres politischen Standorts.


So ist „Nationalismus“ nun einmal ein wissenschaftlicher Begriff (vgl. u. a. Brunner, Conze, Koselleck: Geschichtliche Grundbegriffe. – Stichworte: „Volk, Nation, Natio-nalismus“). Ein spezifisch deutscher Nationalismus dreht sich um das Volk als Ab-stammungsgemeinschaft und seine politische Einheit, den souveränen Nationalstaat. Das ist das Grundanliegen unserer Theoriearbeit und unseres Bildungsangebots.

Etwas anderes ist die notwendige Einordnung unseres Grundanliegens, des deut-schen Nationalismus, in einen größeren Zusammenhang, die der gegenwärtigen weltpolitischen Lage entspringt. Um einem häufig vorgebrachten Mißverständnis und Vorurteil entgegenzuwirken: Für die DA ist deutscher Nationalismus kein Selbst-zweck. Volk, Nation und Staat haben in unserer Theoriearbeit eine zentrale Bedeu-tung, sie sind aber keinesfalls Selbstzweck. Volk, Nation und Staat sind auch nicht das Maß aller Dinge. Für den Verfasser dieser Zeilen ist Gott der Bezugspunkt eines ganzheitlichen Denkens.

Den Nationalstaat verstehen wir von der DA als den Bezugsrahmen, mit dem die kleineren und mittleren Gemeinschaften erst ihren Schutz finden können. Hier denken wir an Ehe, Familie, Dorfgemeinschaft, Stadt, Heimatregion, Stämme und Mundartgruppen und Landschaften. Insofern vertreten wir Nationalisten ein orga-nisches Konzept von Gemeinschaft. Vielmehr noch sind wir davon überzeugt, daß unter modernen Bedingungen ein tragfähiges Gemeinschaftskonzept nur im Bezugs-rahmen des Nationalstaats funktionieren kann. Schließlich ist das Ordnungsmodel des souveränen Nationalstaats der einzige Hebel gegen die globale Amerikani-sierung. Die Beispiele des Iran, Weißrußlands, Venezuelas, Kubas usw. bestätigen diese Sicht.

Natürlich sind die Nationalstaaten für uns auch die Bausteine einer europäischen Großraumordnung, wie sie Carl Schmitt in seiner legendären Schrift vorgedacht hat (Völkerrechtliche Großraumordnung mit Interventionsverbot für raumfremde Mächte, 1941).

Hingegen sehen wir in „Eurasien“ keine „Nation“, sondern eine antiimperialistische Herausforderung. Wie der amerikanische Politstratege Zbigniew Brzezinski in seinem Buch Die einzige Weltmacht. Amerikas Stategie der Vorherrschaft (1997) dargelegt hat, ist die US-Weltherrschaftsbestrebung unbedingt auf die Hegemonie über das „eurasische Schachbrett“ angewiesen. Weltherrschaft spielt sich grundsätzlich – und zu allen Zeiten – nicht in Nord- und Südamerika, Afrika und Australien ab, sondern auf dem eurasischen Kontinent. Hier befindet sich der Großteil der Mensch-heit, der Intelligenz, der Rohstoffe und kulturellen Leistungen. Deshalb steht der deutsche Befreiungsnationalismus, wie wir ihn verstehen, auch in einem euro-päischen und eurasischen Zusammenhang, zumal unser wichtigester strategischer Partner, Rußland, eine zwar überwiegend europäische, aber auch asiatische Macht ist.

Mit unserem europäischen und eurasischen Ansatz ist selbstverständlich nicht die (zivil-) religiöse Heilserwartung verbunden, die Interessengegensätze der Völker und Nationen ließen sich – etwa auf europäischer oder eurasischer Ebene – einfach so auflösen. Das Leben der Völker besteht in Kooperation u n d Konfrontation um Grenzen, Lebensräume und Ressourcen. Entgegen verschwörungstheoretischer Annahmen erfindet der US-Imperialist nicht die Interessengegensätze der Völker, sondern er spielt die vorhandenen Gegensätze nur mehr oder weniger geschickt gegeneinander aus und verstärkt sie. Nur auf dieser Erkenntnisgrundlage kann nationenübergreifender Widerstand gegen den US-Imperialismus erfolgreich geführt werden. Hier ist im Sinne der Reichsidee die supranationale Kooperation zu stärken, die zwischennationalen Konflikte als die kleineren Gegensätze gegenüber der Erkennung des Hauptfeindes zurückzustellen.

Als Deutsche Akademie sehen wir die Notwendigkeit, den Widerstand gegen US-Imperialismus, Überfremdung, Kulturverfall und Ausbeutung zuerst geistig in Deutschland vorzubereiten, um darüber hinaus in Kontakt und Kooperation zu Bündnispartnern im Ausland zu treten. Als Bündnispartner kommen in Frage alle vom US-Imperialismus unterdrückten Völker, auch diejenigen, die dem islamischen Kultur-kreis angehören. Dabei geht es uns nicht um eine Anbiederung oder Unterwerfung unter den Islam – Interessengegensätze sind als solche deutlich auszusprechen –, sondern um einen selbständigen deutschen und europäischen Beitrag im interna-tionalen Widerstand gegen Amerikanismus und Globalisierung.

Auch im innerdeutschen Kontext kommen für die DA als Bündnispartner grund-sätzlich alle Personen und Organisationen in Betracht, deren Widerstand sich gegen die Globalisierung richtet. Unter „Globalisierung“ verstehen wir eine „globale Amerikanisierung“ (Peter Scholl-Latour). Darin ist der Hauptfeind zu erkennen. Wer diese Einschätzung mit uns teilt, kommt als Bündnispartner in Betracht.

Wir sollten gemeinsam nach Auswegen aus der kapitalistischen Moderne suchen. Die USA sind hierbei lediglich als Avantgarde zu erkennen. Die Ursachen greifen jedoch tiefer. Hierunter verstehen wir die Ware und den Markt als Fetisch in der kapita-listischen Wirtschaftspolitik, den gemeinschaftsfeindlichen Individualismus und die Menschenrechtsideologie als Türöffner für US-Imperialismus.

Wenn wir gemeinsam nach Auswegen aus der kapitalistischen Moderne suchen, dann ist es nicht grundsätzlich erforderlich, daß wir in den ordnungspolitischen und metaphysischen Alternativen zu Amerikanismus, Kapitalismus und Moderne überein-stimmen müssen. Aber wie sollten in der Lageanalyse und in der Bestimmung des Hauptfeindes im wesentlichen die gleiche Erkenntnis haben. In diesem Sinne sind Nationalisten, Sozialisten, Konservative, Ökologen, Traditionale, Christen und Heiden zur Zusammenarbeit mit der DA aufgerufen.

Mit „Nationalisten“ meinen wir nicht solche, die sich Mühe geben, dem System nützlichen Klischee des „Neonazis“ zu entsprechen, wobei wir den lernfähigen Teil des NS-Spektrums nicht aus unserer Arbeit ausgrenzen. Unter „Sozialisten“ ver-stehen wir diejenigen, die erkannt haben, daß ihr Konzept einer sozialistischen Gesellschaft nur auf nationalstaatlicher Ebene realisierbar ist. „Konservative“ akzep-tieren wir nur, wenn sie wirklich wertebewußt sind und nicht „Konservativismus“ als Tarnbezeichnung für Liberalismus mißbrauchen. Wenn mit „konservativ“ eine hündische Unterordnung unter FDGO, kapitalistische Wirtschaft und „westliche Wertegemeinschaft“ gemeint ist, könne wir auf solche falsche „Konservative“ gerne verzichten.

Ökologen sind für uns dann interessant, wenn sie die Entortung des Menschen als Problem erkennen und somit in ihre Überlegungen die unterschiedlichen und schützenswerten Kulturen miteinbeziehen. Bei Traditionalen und Christen wünschen wir uns, daß sie den Wert der Nation im organischen Gemeinschaftsdenken aner-kennen, auch wenn sie ihr nicht die gleiche Bedeutung zumessen wie wir Nationalisten. Von Christen und Heiden erwarten wir uns, daß sie sich mit uns gemeinsam auf die Suche nach neuer Gemeinschaft begeben und daß sie – bei allen Gegensätzen – nicht im Kampf gegeneinander ihre Hauptaufgabe erblicken.

In der Überwindung von Amerikanismus, kapitalistischer Moderne und in der Suche nach neuer Gemeinschaft sollte unser gemeinsames Grundanliegen bestehen. Wir können heute noch nicht in das Rad der Geschichte eingreifen. Wir sollten uns aber schon heute darauf vorbereiten, daß mit dem Sturz der pax americana der Weg für alte und neue Formen von Gemeinschaft frei sein wird und wir verpflichtet sind, hierauf heute schon Antworten zu geben.

Jürgen Schwab für den DA-Sprecherrat

Bron: Deutsche Akademie

donderdag, juli 20, 2006

Was ist Nationalismus ? – Ein Gespräch mit Jürgen SCHWAB op Altermedia.de, 20 juli 2006.

Vielen unseren Mitstreitern fällt es häufig schwer, das Phänomen „Nationalismus“ in Worte zu fassen, obwohl sich eigentlich fast jeder von uns selbst als Nationalist bezeichnet …

Schwab: … das erklärt sich daher, daß die meisten von uns Nationalist vom Gefühl her sind. Man fühlt sich unwohl, wenn man auf der Autobahn mit seinem PKW amerikanische Militärkonvois überholt, wenn man in der Innenstadt an der Ampel zum Stehen kommt, aus dem Fahrzeug neben einem durchs offene Fenster Türkenmusik dröhnt. Im Grunde genommen braucht man keine Bücher zu lesen, um Nationalist zu werden. Aber natürlich kommt organisierter Nationalismus, der ernsthaft Politik betreiben will, ohne Begriffsbildung nicht aus.

Da wären wir schon beim Problem: Beim „Nationalismus“ erweist nämlich eine große Anzahl der unterschiedlichsten Auslegungen des Begriffs als Hemmnis auf den Weg zu einer allgemeingültigen Definition, an der man sich orientieren könnte …

Schwab: … grundsätzlich ist es immer ein frommer Wunsch, es dürfe nur eine gültige Definition von etwas geben. Das würde natürlich die Sache gerade beim Begriff des „Nationalismus“ ungemein erleichtern. Aber selbstverständlich kann man die Leute nicht dazu zwingen, einer bestimmten Begriffsdefinition zu folgen. Die NPD sollte allerdings einen Begriff davon haben – vor allem in Programmatik und Deutsche Stimme.

Deshalb möchten wir zunächst von Ihnen wissen, wie Sie den Begriff des „Nationalismus“ definieren?

Schwab: Das ist ein abendfüllendes Thema. Man bräuchte dafür für ein interessiertes Publikum eine komplette Seminarreihe …

Geht es für den Zweck einer Informationsschrift nicht auch kürzer?

Schwab: Ja natürlich. Zunächst ist der „Nationalismus“ zugleich eine politische Idee und eine politische Bewegung.

Was dürfen wir uns unter der Bewegung des „Nationalismus“ vorstellen?

Schwab: Wer Mitglied der NPD oder einer freien Kameradschaft ist, gehört zur Bewegung des deutschen Nationalismus, weil er oder sie organisiert ist und in der Öffentlichkeit für die Ziele bzw. für die Idee des Nationalismus einsteht und sozial angreifbar ist. Anders verhält es sich mit unseren Landleuten, die nur bei der Fußballweltmeisterschaft ein paar Wochen lang national sind; die gehören zur deutschen Nation, nicht aber zur Bewegung des deutschen Nationalismus.

Nun zur Idee, was ist damit gemeint?


Schwab: Die politische Idee des Nationalismus beruht auf dem aus dem Lateinischen stammenden Wort „Nation“ (nasci, geboren werden). Dabei handelt es sich um eine größere Abstammungsgemeinschaft, in die man hineingeboren wird. Das entsprechende deutsche Wort ist „Volk“. Man gehört zu einem Volk bzw. zu einer Nation, weil die eigenen Eltern und Großeltern auch zu dieser Gemeinschaft gehören.

Nun ist diese Definition gerade im internationalen Rahmen nicht unumstritten …

Schwab: … genau. Die Osteuropäer (Russen, Polen, Serben, Ungarn usw.) haben sich den deutschen Begriff der „Nation“ – im Sinne einer Abstammungsgemeinschaft – angeeignet. Hingegen liegt den sogenannten Nationen der Westeuropäer (Frankreich, England usw.) und Amerikaner (USA, Kanada, Brasilien usw.) nicht die Abstammung zugrunde, sondern bei denen steht das bloße Bekenntnis zum Staat im Mittelpunkt. Bei uns Deutschen hat sich das Volk den Staat geschaffen, in Frankreich hat der Staat die Nation erzwungen. Bei uns handelt es sich um Stämme eines Volkes (Westfalen, Sachsen, Bayern u. a. ), die sich durch regionale Besonderheiten wie Mundarten unterscheiden; in Frankreich und England wurden verschiedene Völker zur Staatsnation vergewaltigt (Korsen, Bretonen, Elsässer, Waliser, Schotten, Nordiren etc.), die ursprünglich andere Sprachen als die von Paris und London oktroyierten sprechen.

Also handelt es sich nach deutschem Verständnis bei „Volk“ und „Nation“ um synonyme Begriffe …

Schwab: … ja und nein. Wenn wir von „Nation“ reden, sehen wir zum „Volk“ insofern einen qualitativen Unterschied, daß zwar beide Begriffe für eine Abstammungsgemeinschaft stehen, wir im „Volk“ jedoch eher den naturhaft biologischen Rohzustand sehen, die „Nation“ darüber hinaus eine geistige Dimension beinhaltet, das heißt ein „Nationalbewußtsein“ bzw. einen nationalen Willen besitzt. Ein Volk, das sich seiner selbst bewußt ist, nennen wir Nation. Wenn sich dieser nationale Wille der Nation organisatorisch manifestiert, so sprechen wir vom Staat bzw. vom Nationalstaat.

Das klingt aber kompliziert!

Schwab: Ist es aber nicht. Zur Vereinfachung nehmen wir ein Beispiel aus dem Chemieunterricht: Wasser ist demzufolge immer Wasser, ob in den Aggregatformen flüssig, fest, gasförmig. So müssen Sie sich das Volk, die Nation und den Staat vorstellen: Volk entspricht der Natur, Nation der Natur plus dem Geist, Staat der Natur plus dem Geist plus der Organisation. Der Gegenstand ist also immer der gleiche, nur in anderer Form. Es ist wie bei der russischen Puppe: Das Volk ist in der Nation enthalten, Volk und Nation sind Bestandteile des Staates.

Das heißt, der Staat ist nichts anderes als das Volk?

Schwab: Genau. Der Gegenstand ist der gleiche, nur die Form ist verschieden. Der Staat ist die politische Organisation des Volkes, das natürlich – als Staatsbürger – im Rahmen des Willensbildungsprozesses dem Staat selbst angehört. Bei Vasallensystemen bzw. Marionettenregimen ist dies natürlich völlig anders. Solche Systeme, die vom Feind nach einem verlorenen Krieg installiert wurden, üben natürlich ebenfalls staatsähnliche Funktionen aus, da das Leben des Volkes in Zeiten der Fremdherrschaft weitergehen muß. Unterworfenen Völkern oktroyiert man dann von außen Grundgesetze, die gerne mit freibestimmten Verfassungen verwechselt werden, in Wirklichkeit sind es lediglich Geschäftsordnungen der Fremdherrschaft. Demgegenüber gehen die materiellen Organe des souveränen Nationalstaats, wie Regierungsämter, Verwaltung und politisches Personal, aus dem politischen Willen des Volkes – als Staatsbürger – hervor. Schließlich ist der Staat für den Nationalismus kein Selbstzweck, sondern verkörpert den politischen Willen der Nation.

Das alles ist sehr komplex!

Schwab: Wofür sich, wie schon gesagt, zur Vertiefung eine Seminarreihe anböte. Aber an dieser Stelle läßt sich zusammenfassend über den deutschen Nationalismus sagen: Seine Grundlage ist das Volk als Abstammungsgemeinschaft, sein politisches Ziel der souveräne Nationalstaat. Oder noch kürzer formuliert: Nationalismus = ein Volk, ein Staat.

In einer Rede im Jahre 2000 rief der damalige Bundespräsident Johannes Rau (SPD) seine Zuhörer dazu auf, jeglicher Form von Nationalismus eine Absage zu erteilen. Stattdessen forderten er und andere Repräsentanten dieser Republik das Bekenntnis zu einem “Verfassungspatriotismus”. Was halten Sie davon?

Schwab: Solches Geschwätz wird keinen Bestand haben können. Die Deutschen sind, wie von mir gerade eben dargelegt, aufgrund ihrer Wesensart auf das Volk als Abstammungsgemeinschaft programmiert. „Verfassungspatriotismus“ ist westliche Überfremdung. Das ist undeutsch!

In diesem Zusammenhang sollte auch geklärt werden, inwiefern Nationalismus zum Erhalt einer völkischen Gemeinschaft von Bedeutung ist. Kann ausschließlich ein nationalistisches Weltbild die Wahrnehmung der Lebensinteressen eines solchen Gemeinwesens garantieren?

Schwab: Ja und nein. Im Grunde genommen ist es nicht zwingend erforderlich, daß sich eine Regierungsmannschaft als „nationalistisch“ definiert. Hätten wir Otto von Bismarck gefragt, ob er ein Nationalist ist, hätte er dies mit großer Wahrscheinlichkeit verneint. In der Regierung ist weniger das Bekenntnis zum Nationalismus entscheidend, sondern ob die betreffenden Personen den Grundprinzipien desselben folgen. Das würde schon ausreichen. Nationalismus ist ja in Deutschland seit 1945 eine Mangelerscheinung. Würde es bei uns selbstverständlich sein, daß die Regierung nationale Interessen vertritt, könnte man sich die Diskussion, die wir hier führen, sparen.

In welchem Umfang kann es zu Schnittmengen mit dem klassischen Modell des Sozialismus kommen?

Schwab: Ich würde heute von der in bestimmten Kreisen geläufigen Selbstbezeichnung „Nationalsozialismus“ bzw. „Nationaler Sozialismus“ dringend abraten. Zum einen aus rein pragmatischen Gründen (juristische und kommunikative Hindernisse), zum anderen hat das NS-System, das zwischen 1933 und 1945 in Deutschland an der Macht war, mit „Sozialismus“ im eigentlichen Sinn überhaupt nichts zu tun gehabt. „Sozialismus“ ist hier nicht mit „sozial“ bzw. „sozialdemokratisch“ zu verwechseln. Das Dritte Reich war im Grunde genommen ein erfolgreiches sozialdemokratisches System. Hingegen zielt Sozialismus auf die Sozialisierung bzw. Vergesellschaftung der Produktionsmittel, auch von Grund und Boden ab. Wer hierzu nichts zu sagen hat und sich dennoch „Nationaler Sozialist“ nennt, ist ein Dampfplauderer.

Also ist Sozialismus für Sie heute überholt?

Schwab: Nicht unbedingt. Ich lege nur wert darauf, daß für mich der Sozialismus nicht für das Ganze steht. Für mich ist das politische Ganze der deutsche Nationalstaat, dem sich eine Gesellschaft unterzuordnen hat, in der sich die wirtschaftlichen Interessen widerspiegeln. Neben einem privaten Unternehmertum (Liberalismus) sollten hierbei eine berufsständische Ordnung (Konservativismus) und vergesellschaftete Großindustrie (Sozialismus) in einem ausgewogenen Verhältnis zueinander stehen. Der Sozialismus würde sich also dadurch ausdrücken, daß die derzeitigen großen Aktiengesellschaften zu sozialisieren sind und einst staatliche und kommunale Unternehmen (Bahn, Post, Telekom, Sozialversicherung, Nahverkehr, Kläranlagen, Abwassersysteme, Sporthallen usw.) wieder öffentliches Eigentum werden. Daneben sollte es einen privat unternehmerischen Mittelstand geben – bis zur Kleinindustrie –, bäuerliche Familienbetriebe und Genossenschaften. Der Sozialismus hat sich hier also als Teil der Gesellschaft dem Ganzen von Volk und Staat unterzuordnen.

Der einst durch die Herrschenden des „Realsozialismus“ propagierte „Klassenkampf“ konnte auf weltpolitischer Ebene endgültig für beendet erklärt werden. An seine Stelle trat das Bestreben der Völker nach Identität und Souveränität …

Schwab: … dies ist nur zum Teil richtig. Ich halte die Existenz von Klassen für gegeben. Man kann die Klassen auch nennen wie man möchte, als „soziale Schichten“ oder „Stände“ usw. Das würde nichts daran ändern. Als Nationalisten streben wir allerdings keine „klassenlose Gesellschaft“ an wie der Kommunismus. In unserer Volksgemeinschaft wird es für verschiedene Begabungen verschiedene soziale Rollen geben: also Unternehmer, Freiberufler, selbständige Bauern, Industriearbeiter, Handwerksgesellen, Meister, Techniker, Ingenieure, kaufmännische Angestellte, Beamte usw. Indem der nationale Staat in einem ständigen Prozeß einen Ausgleich der wirtschaftlichen und sozialen Interessen anstrebt, soll der Klassenkampf vermieden werden. Dies ist heute natürlich völlig anders. Wir leben mitten im Klassenkampf: Das internationale Kapital ist der Feind und ist als solcher vom Nationalismus anzusprechen. Die großen Aktiengesellschaften sind heute der Feind aller nationalstaatlichen und volkswirtschaftlichen Ansätze. Das Ziel des Nationalismus ist natürlich nicht Klassenkampf, sondern Volksgemeinschaft, aber wir können den den Völkern aufgezwungenen Klassenkampf des Großkapitals nicht ignorieren. Diese Ausbeuterklasse muß bekämpft und besiegt werden. Am Ende muß die Enteignung stehen, das heißt Nationalisierung und Sozialisierung des Großkapitals. Dies läßt sich selbst mit den Artikeln 14 und 15 des Grundgesetzes rechtfertigen.

Nach dem Zusammenbruch des Ostblocks im Jahre 1990 begannen mehr und mehr Völker in Ost- und Südosteuropa und auch in anderen Teilen der Welt zu sich selbst zurückzufinden. Welche Aspekte sind in Ihren Augen für diese Entwicklung ausschlaggebend gewesen?

Schwab: Diese Entwicklung hat uns gelehrt, daß sich jedes Volk seinen eigenen Staat und seine eigene Wirtschaftsordnung schaffen sollte. Jedes Volk soll selbst entscheiden, ob es sozialistisch oder kapitalistisch wirtschaften möchte, wie viel Sozialismus es verträgt. Dies sollte man sich nicht von außen imperialistisch diktieren lassen – wie jetzt die USA und ihre Vasallen im besetzten Irak zuerst die staatliche Erdölindustrie privatisiert haben, damit diese vom internationalen Kapital unter amerikanischer Führung besser ausgebeutet werden kann.

Die Globalisierung erweist sich als eine weitere Entwicklung, die sowohl im politischen als auch im wirtschaftlichen Bereich nationalistische Antworten erfordert. Welche Lösungsansätze könnten Ihrer Auffassung nach formuliert werden, die zur Überwindung der Globalisierung geeignet sein könnten?

Schwab: Zu einer künftigen deutschen Wirtschaftsordnung habe ich mich ja schon geäußert. In der Außenpolitik sollten wir den Freihandel bzw. die internationale Arbeitsteilung als das große Übel sehen. Wenn Sie zu Marktkauf oder Tchibo gehen, können Sie dort ein Hemd mit Krawatte im Sonderangebot für fünf Euro kaufen. Solche Textilien werden natürlich in Bangladesch und in anderen Regionen moderner Sklavenarbeit, aber nicht in Deutschland hergestellt. Bei uns werden die Arbeitsplätze abgebaut und ins lohnkostengünstigere Ausland verlagert. Jeden Tag verschwinden aus Deutschland 500-1.000 Arbeitsplätze …

… wie wäre hier Abhilfe zu leisten?

Schwab: Der Nationalismus fordert hier die Einführung wirksamer Schutzzölle, um unsere Arbeitsplätze vor zerstörerischer Billiglohn-Konkurrenz zu schützen. Die USA und ihre in Europa regierenden Vasallen machen das Gegenteil, sie fördern den Freihandel. Demgegenüber gehört der Schutzzoll wesentlich zum Instrumentarium des Nationalstaats. Nehmen wir uns ein Beispiel an Hugo Chavez, dem Präsidenten Venezuelas, der erfolgreich gegen die US-Bestrebungen einer gesamtamerikanischen Freihandelszone kämpft.

Nahezu auf dem gesamten Kontinent ist ein wiedererstarkendes Nationalbewußtsein zu beobachten. Auch die Ablehnung der EU-Verfassung in einigen Ländern Europas, wie in Frankreich und in den Niederlanden, signalisiert uns, daß der Nationalismus noch lange nicht tot ist, sondern als die treibende Kraft der Geschichte zu verstehen ist …

Schwab: … richtig. Dies können Sie in der Geschichtsphilosophie Hegels nachlesen. Hegel lebte von 1770 bis 1831, wußte schon, daß die treibenden Kräfte der Weltgeschichte die Nationen sind und nicht – wie Karl Marx später behauptete – die Klassen. Klassenkämpfe spielen sich hin und wieder innerhalb der Nationen ab, hingegen wurde die Chimäre einer internationalen Klassensolidarität bereits in den Schützengräben des Ersten Weltkriegs widerlegt.

Leider macht jedoch die positive Entwicklung zu einem neuen Nationalismus vor den Toren der Bundesrepublik Deutschland halt. Wie beurteilen Sie die Abwehrreflexe der etablierten Politik und Medien gegenüber einem deutschen Nationalbewußtsein?

Schwab: Diese Abwehrreflexe, von denen Sie sprechen, sind reiner Opportunismus der hierzulande Herrschenden! Wir sind ein zweimal besiegtes Volk. Gerade die totale Niederlage von 1945 hat in der Psyche unseres Volkes tiefe Spuren hinterlassen. Hier sei nur die Umerziehung (reeducation) als Stichwort genannt. Unsere Landsleute sind aufgrund der Jahrzehnte andauernden „Schuldknechtschaft“ (Jürgen W. Gansel) völlig von der Rolle. Dies wird sich bald ändern. Wir alle, auch die NPD, arbeiten daran.

Ist nach Ihrer Meinung die parlamentarische Demokratie für unser Volk geeignet?

Schwab: Die sogenannte parlamentarische Demokratie ist unseren Großeltern 1949 von den westalliierten Siegern aufgezwungen worden. Wenn die Fremdherrschaft verschwunden sein wird, wird auch der Parlamentarismus, das heißt die parlamentarische Regierungsbildung mit samt Oligarchie, verschwunden sein. Die sogenannte parlamentarische Demokratie ist nur dem Namen nach eine Demokratie, worauf der Staatsrechtler Hans Herbert von Arnim hinweist. In einem solchen System herrscht nicht das Volk, sondern das große Geld und diverse Lobbyisten, also eine Minderheit über die Mehrheit. Wir sollten uns dabei von dem Wahlspektakel, das alle vier Jahre stattfindet, nicht beeindrucken lassen. Die sogenannte parlamentarische Demokratie ist für uns Deutsche die denkbar schlechteste Regierungsform. Dies mag bei den Briten anders sein, für uns ist diese Regierungsform unbrauchbar, somit undeutsch.

Bron: Altermedia Deutschland

donderdag, juni 01, 2006

The Philosophy Behind the Nationalism door Andreas UMLAND in The Moscow Times, 1 juni 2006.

Ultranationalism among Russian youth, along with nascent official activity against xenophobia is receiving increasing attention from Russian and Western observers.


Alarmed by the growing number of victims among foreign students, visitors from abroad and immigrants from Asia, Africa and the Americas, the administration of President Vladimir Putin has started to take action against escalating skinhead violence. The Kremlin-directed mass media reports now on a daily basis about attacks on foreigners and the prosecution, if hesitant, of the offenders. There is also regular information about different campaigns (such as concerts, demonstrations and meetings) to increase tolerance and mutual understanding among the young.

The government's change of course from an overarching disregard of the proliferation of neo-Nazi subculture during Putin's first term to a more robust reaction to it in his second seems less determined by a change in attitude in the Kremlin than by utilitarian considerations. The increasingly violent behavior on the part of these ultranationist youth groups creates an image problem for Russia. Further, the Kremlin seems to consider large-scale immigration as an instrument for dealing with the country's dire demographic situation, so animosity toward outsiders isn't particularly positive. Whatever the reasons, the fact that the state has recently begun to acknowledge the problem openly is a welcome development.

On the other hand, less manifest yet similar illiberal tendencies in public and elite discourse continue to develop and appear to be gaining influence in mainstream politics, civil society, mass media and higher education. Along with the Putin administration's own gradual curtailment of democratic procedures and propagation of a relatively moderate form of nationalism and an intellectually refined form of deep anti-Westernism and, especially, anti-Americanism has become common in Russian expert commentary and analysis related to international affairs and contemporary history.

The country's publishing market is flooded with anti-liberal diatribes outlining bizarre visions of a Russian rebirth and apocalyptic worldviews. The authors of these works include names like Sergei Kurginyan, Igor Shafarevich, Oleg Platonov, Maxim Kalashnikov (alias Vladimir Kucherenko) and Sergei Kara-Murza. Moreover, many, if not most, weekly or daily political programs on national television offer a Manichean worldview in which the United States is responsible for most of Russia's (and often humanity's) problems. Prime-time analytical programs like Mikhail Leontyev's "Odnako," Gleb Pavlovsky's "Realnaya Politika," Alexei Pushkov's "Post Scriptum" and Alexei Pimanov's "Chelovek i Zakon" conclude the majority of their international and some of their domestic reports with the assertion that U.S. elites are involved, directly or indirectly, in hidden malicious activities against Russia and other countries. This discourse goes far beyond the common criticisms of the recent policies of U.S. President George W. Bush's administration to be found elsewhere, and is characterized by a paranoid interpretation of current history and, sometimes, pathological animosity toward U.S. politics, values and culture.

Perhaps the most prolific commentator here, both in print and on television, is mystic philosopher Alexander Dugin, who has transformed himself from a lunatic fringe figure with open sympathy for various permutations of inter-war fascism in the 1990s to a "radically centrist" Putin supporter and well-regarded guest commentator in mainstream media. Apart from regular appearances on national television talk shows, Dugin also hosts the political program "Vekhi" on the new Orthodox television channel "Spas" -- an interesting venue considering his interest in Western European occultism in the 1990s. He is also a frequent contributor to newspapers like Rossiiskaya Gazeta, Literaturnaya Gazeta and Krasnaya Zvezda.

Dugin is interesting as an anti-liberal thinker in that, while most nationalist writers remain within the limits of traditional Russian anti-Westernism, Dugin's writings and comments are informed by his intimate knowledge of a broad spectrum of non-Russian forms of anti-liberalism, including West European integral traditionalism (such as Renй Guenon, Julius Evola and Claudio Mutti), European and U.S. geopolitics (Alfred Mahen, Halford Mackinder and Karl Haushofer), Germany's so-called "Conservative Revolution" (including Carl Schmitt, Ernst Jünger, Arthur Moeller van den Bruck) and the francophone, neo-Gramscian "New Right" (such as Alain de Benoist and Robert Steuckers). He generally, however, downplays the influence of these writers on his thinking, instead using the term "neo-Eurasianism," an explicit reference to a reputed Russian emigre intellectual movement of the 1920s and 1930s.

Dugin melds all of these influences together to draw a picture of an ancient conflict between two civilizations and between two contradictory ideas. On one side are the free-market, capitalist, Atlantic sea powers (he calls them "thallocracies") in the tradition of the ancient states of Phoenicia and Carthage, which are now headed by the United States, and on the other autarchic Eurasian continental land powers (labeled "tellurocracies"), begining with the mythical country of "Hyperborea" and running through the tradition of the ancient Roman Empire to its main representative today, Russia. The secret orders, or "occult conspiracies" of these two antagonistic empires -- Eternal Rome and Eternal Carthage -- are continuing their age-old struggle, an occult Punic war, one that has often remained hidden from many of its participants and even its key figures, but has nevertheless determined the course of world history.

Which brings us to what it all means, in Dugin's opinion, for Russia today. He says that the confrontation is now entering its final stage, the "Great War of the Continents," which will require a Russian national rebirth via a conservative and permanent revolution. The new order Dugin envisions will be informed by the ideology of National Bolshevism and an exclusively geopolitical approach to international relations. Victory in this "Endkampf," or final battle, as the term was introduced in German in the Third Reich) against Atlanticism will create a "New Socialism," bringing territorial expansion and the formation of a Eurasian bloc of fundamentalist land powers (including, perhaps, even a traditionalist Israel!) against intrusive, individualistic Anglo-Saxon imperialism.

Ideas like these have led observers to label Dugin a nonserious thinker, if not simply a bizarre, temporary phenomenon on Russia's political scene. The problem is that, despite the many phantasmagoric elements in his writings, Dugin has established himself as the leader of an influential intellectual movement, "neo-Eurasianism," that reaches beyond the lunatic fringe. And he's got an influential following. The High Council of Dugin's International Eurasian Movement, for instance, includes political figures like Culture and Press Minister Vladimir Sokolov, presidential aide Aslambek Aslakhanov, Federation Council Deputy Speaker Alexander Torshin and Federation Council International Affairs Committee chairman Mikhail Margelov. The organization also includes representatives, mainly academics, from a number of other CIS member countries, as well as some marginal Western intellectuals.

While anti-Americanism has been a recurring feature of Russia's 20th-century views on international affairs, the current manifestation differs in terms both of the quantity and quality of these views. Anti-Americanism has become one, if not the major, feature of Russian foreign affairs journalism, incorporating many of the more extreme ideas provided by Dugin and other anti-Western theorists. This opposition to "American imperialism," in turn, serves as a justification for Putin's illiberal policies and provides the glue that holds Russia's elites together.


Andreas Umland is German Academic Exchange Service (DAAD) lecturer at the National Taras Shevchenko University of Kiev.

Bron: The Moscow Times

vrijdag, april 07, 2006

11 CLICHÉS OMTRENT IMMIGRATIE door Guillaume FAYE op VJWestland.tk

Nota: de onderstaande tekst is een vertaling van een fragment uit een werk van de Franse filosoof Guillaume Faye. De tekst is dan ook in belangrijke mate gericht op de Franse situatie, maar deze verschilt weinig of niets met de situatie in Vlaanderen, Nederland en de rest van West-Europa.

In 'De Kolonisatie van Europa' schrijft Guillaume Faye dat men niet meer kan spreken van immigratie, maar eerder van kolonisatie door grote bevolkingsgroepen uit Afrika, Noord-Afrika en Azië; dat de Islam een verovering van Frankrijk en Europa onderneemt; dat de 'criminaliteit der jonge allochtonen' het begin is van een burgeroorlog; dat wij overweldigd worden door een allochtone bevolkingsexplosie en dat om demografische redenen een islamitische macht zich zal vestigen in Frankrijk, allereerst op lokaal stedelijk niveau en vervolgens wellicht op landelijk niveau.

De 11 clichés en foutieve ideeën omtrent immigratie en Islam

Cliché nr. 1:
"Wij zijn het die de immigranten lieten komen, want ze waren economisch onontbeerlijk. Zij waren en bleven de motor van de economische groei."

Thierry Desjardin vernietigt in zijn essay "Brief aan de president naar aanleiding van de immigratie" dit cliché dat hij als volgt formuleerde: "Wij lieten hen komen, wij hadden hen nodig". In feite rekruteerden de werkgevers vanaf 1960 tot 1973 in Noord-Afrika volgzame en goedkope arbeidskrachten met de medeplichtigheid van de vakbonden, terwijl Europese arbeidskrachten niet ontbraken! We hadden hen dus niet 'nodig', maar het uitbuitende kapitalisme had hen nodig. Dat was een economische vergissing, een kortzichtige berekening; want deze immigratie beperkte het beroep op investeringen; de Europese landen die geen beroep hebben gedaan op Noord-Afrikaanse arbeidskrachten hebben een krachtiger economische groei gekend dan Frankrijk.

Sedert 1973 vindt de aankomst van migranten plaats onder 'druk', dat wil zeggen dat ze komen doordat ze zich opdringen. Het is hun belang om te emigreren, niet het onze. Een allochtone werkloze of bijstandstrekker leeft hier beter dan al werkend in zijn thuisland. Met de massale komst van illegalen sedert het midden van de jaren 70, ziet men dat het niet Europa is dat een beroep doet op de allochtonen uit economische behoefte, maar dat zij zichzelf opdringen. De aanwezigheid van immigranten (genaturaliseerd of niet) is een rem op de economische groei door hun enorme kosten, hun lage niveau van deskundige vakbekwaamheid, ondanks alle opleidingen die men hen aanbiedt, en het is ook de reden van een algemene verslechtering van de kwaliteit van het leven en de sociale samenhang.

Contra-slogan: "De overgrote meerderheid der allochtonen is hier op vrijwillige basis en is een rem op de economische groei, de werkgelegenheid, het niveau en de kwaliteit van het leven."

Cliché nr. 2:
"Zij doen het werk dat de Fransen niet willen doen."

Zoals Alain Griotteray beschreef, is de immigrant-arbeider reeds lang vervangen door de immigrant als werkloze en uitkeringtrekker. Deze mythe van de immigrant als slaaf leidt een hardnekkig leven. Bovendien probeert de partij die hen laat binnenkomen momenteel quota op te leggen voor het in dienst nemen van de allochtonen door voor hen werkgelegenheid te reserveren waarvoor de Europese Fransen zijn uitgesloten.

Veel banen die mensen van Franse origine graag zouden willen hebben, zijn heden ten dage gereserveerd voor deze allochtonen, gemeentes van zeer grote omvang, onder anderen door ambtenarenapparaten, die een verborgen voorkeurspolitiek uitvoeren van positieve discriminatie. We spreken niet, dat is duidelijk, over banen voor jongeren en banen in het kader van solidariteitscontracten.

Contra-slogan: "Zij beperken de omvang van de werkgelegenheid van de autochtone Fransen."

Cliché nr. 3:
"De Noord-Afrikanen en de Afrikanen zijn de Italianen en de Polen van gisteren. Frankrijk is altijd een immigratieland geweest. Er is niets veranderd."

Dit is te gek voor woorden aangezien zij geen Europeanen zijn en hun gewoontes en mentaliteit uitermate ver hier van af staan. De intra-Europese immigraties, die nooit voor problemen op het gebied van integratie gezorgd hebben, vergelijken met de massale komst van Afro-Aziatische bevolkingsgroepen staat gelijk aan het verborgen houden van de etnische realiteit van de menselijke samenlevingen. Men mag zich niet blindstaren op de notie van 'nationaliteit', een begrip zo dierbaar voor de republikeinse ideologie. Een Vlaming met de Belgische nationaliteit, een Toscaan met de Italiaanse nationaliteit, een Provençaal met de Franse nationaliteit staan veel nader tot elkaar dan, bijvoorbeeld, een Antilliaan en iemand uit de Savoye. Echter, de laatstgenoemden zijn al langer "Fransen" dan de eerstgenoemden.

Contra-slogan: "Frankrijk is nooit een land geweest met immigratiestromen van buiten Europa afkomstig. Het is een dergelijk land geworden."

Cliché nr. 4:
"Immigranten zijn slachtoffers, verstoten door racisme en economische armoede."

Het tegendeel is waar. De immigranten profiteren van veel meer hulp en sociale opleidingen dan de Fransen van origine. De jonge immigranten zijn het voorwerp van dure maatregelen om hen aan werk te helpen, bij opleidingen en scholing alsmede voor wat betreft hun vrijetijdsbestedingen. In de voorsteden leven de allochtonen op een zeer redelijk niveau, dankzij de uitkeringen en de parallelle economie. Hen voorstellen als een lompenproletariaat is bedrog. Personen zonder vaste verblijfplaats en daklozen van Afro-Aziatische origine zijn overigens zeldzaam in tegenstelling tot wat er beweerd wordt.

Veel immigranten voelen zich geenszins uitgesloten, maar sluiten zich vrijwillig uit etnische haat af van een maatschappij die zij bevechten. Hun anti-Europees racisme (de fameuze 'haat') is overigens sterker dan het vermeende racisme der autochtonen. Overigens, de vreemdelingenhaat die in Frankrijk altijd een minuscuul fenomeen geweest is (hetgeen voor de allochtonen een wonderbaarlijke mazzel is), wordt uitgelokt door de wandaden van jonge kinderen van immigranten en lijkt niet op een intrinsiek racisme tegenover Arabieren of Afrikanen.

Contra-slogan: "Immigranten worden economisch en sociaal begunstigd, ondanks de afwijzing door velen van het land van ontvangst."

Cliché nr. 5:
"De bovenmatige criminaliteit van de jonge Noord-Afrikanen komt doordat ze ontworteld zijn of (variant) omdat ze in getto's leven."

Het is deze slogan die de overheid ertoe aanzet om de allochtonen te willen spreiden over haar territorium: dit veroorzaakt dat de autochtonen opnieuw moeten vluchten (niet uit racisme, maar omdat het etnische samenwonen fysiek ondraaglijk is) en het leidt tot nieuwe getto's. Leven in getto's, of beter gezegd, vanuit hun standpunt, leven in gebieden bevrijd van de Europese wetten en welke gebieden ook nog eens onophoudelijk worden uitgebreid, dat is hun strategie.

Van de andere kant, de betrokkenen voelen zich helemaal niet ontworteld: zij nestelen zich tegelijkertijd in de islam, het arabisme en in de etnisch zwarte Amerikaanse cultuur. De gezamenlijke fenomenen van de "culturen" rap en rai (1) bevestigen dit. De salonintellectuelen, die het sociaal afwijkende gedrag van de jonge Noord-Afrikanen verklaren middels een "identiteitsverlies", een "veramerikanisering" of een in de steek laten van de Arabisch-Afrikaanse wortels ten gunste van een hallucinaties opwekkende Amerikaanse subcultuur, profileren jammerlijke onwaarheden die slechts te verklaren zijn door hun onkunde op dit gebied.

De Arabieren zijn niet veramerikaniseerd in de zin waarin de jonge Europeanen dat zijn. Deze laatsten zijn daadwerkelijk losgeraakt van hun cultuur en ontworteld, niet de eerstgenoemden. Zij behouden van de Amerikaanse cultuur slechts de component "zwarte rap", die in zijn protest antiblank is en die, als vergelding (fenomeen rai), doortrokken wordt met een beslist arabisme tot uitermate grote vreugde van de imams der voorsteden.

In tegenstelling tot de hersenschimmen van de rechtse gemeenschap die zich inbeeldt dat het islamo-arabisme van de voorsteden een uiting is van de strijd tegen het amerikanisme, moet men zeggen: de jonge immigranten hebben een tegencultuur geschapen (die tegelijkertijd een subcultuur is) welke het zwart-amerikanisme verbindt met het arabisch-islamisme.

De jonge immigranten zitten zeer goed in hun vel, maakt u zich om hen geen zorgen; zij zien zich als binnengedrongen strijders, zij vernietigen de cultuur ,maar het is niet zo dat zij zonder cultuur zijn. Ten bewijze: de houding van de jonge blanken die contact met hen hebben en die, door nadoen, hun aparte manier van spreken aannemen, hun manieren, hun muziek, zich volledig onderwerpen aan hun invloed en een verontrustende culturele achteruitgang ondergaan. We kunnen aannemen dat, om de (relatieve) vrede te bewaren en vooral als blijk van onderdanigheid, een zeker aantal jonge Europeanen zich bekeert tot de islam en zijn ondergeschiktheid aanvaardt.

Contra-slogan: Jonge immigranten nestelen zich in een nieuwe neoprimitieve cultuur en in zich uitbreidende getto's, naar hun volle tevredenheid.

Cliché nr. 6:
"De jeugdcriminaliteit onder immigranten is, evenals het geweld onder jongeren, het gevolg van werkloosheid, neoliberalisme en verharding van de economische verhoudingen."

Dit is een variant op cliché nr. 5 hierboven. Dit cliché is erop gericht de klassenstrijd te verwarren met de etnische strijd. De actuele criminaliteit komt niet voort uit de strijd der klassen.

Ik ben de eerste om de wandaden van het neoliberalisme aan de kaak te stellen, zoals de ongebreidelde vrijhandel, de autonomie van de financiële en speculatieve economie, kortom, de dictatuur van de handelsactiviteiten die de sociale verhoudingen platwalst, de onderlinge solidariteit verbrijzelt en de armoede aanwakkert. Maar toch, dit cliché snijdt geen hout.

Waarom?

1. De gemeenschapssolidariteit (in etnische zin) van de immigranten is geenszins gebroken door het neoliberalisme. Integendeel. De ontmanteling van de solidariteit betreft de Europeanen en niet de anderen.
2. Gedurende de crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw, toen de werkloosheid en de armoede in Europa veel groter waren dan nu waarbij het aandeel van de jonge generaties 10 procent hoger lag en de verharding in de industrie die van tegenwoordig overtrof, werd geen enkel fenomeen van massale criminaliteit waargenomen. De Italiaanse, Spaanse, Portugese en Poolse migranten van de periode 1890 - 1960, veel armoediger dan de allochtonen van tegenwoordig van buiten de Europese Unie, veroorzaakten geen problemen de openbare orde betreffende.
3. Het geweld en de criminaliteit hebben voornamelijk betrekking op jonge Noord-Afrikanen en zeer weinig op de Aziaten (Chinezen, Pakistanen, enz.).

Het economische argument gaat dus niet op.

Contra-slogan: "De reden voor de criminaliteit en het geweld van jongeren, afkomstig uit immigratie, is endogeen (van binnenuit) en etnisch. Zij komt voort uit een etnische, haast mechanische schok, die in principe onvermijdbaar is en derhalve niet te verklaren met behulp van de gebruikelijke misdaadanalyses."

Cliché nr. 7:
"De multiraciale, multiculturele en multireligieuze maatschappij is een cultuurverrijking. De inbreng van immigranten is aanzienlijk, cultureel zowel als economisch. Leve het veelkleurige en multiraciale Europa!"

Men kent de slogan van SOS Racisme, een volgeling van Black-Blanc-Beur (2): "Frankrijk is als een mobylette, het loopt op de goede mix en smering van zijn motor."

In de geschiedenis zijn alle multiculturele en pluri-etnische maatschappijen altijd conflictueus van aard geweest en nooit creatief. Het tegenvoorbeeld daarvan is Japan, een mono-etnische samenleving. De economische impact van de immigratie qua kosten en ook sociaal gezien is enorm; het is een echte kanonskogel, veroorzaker van sociale conflicten en algemene incompetentie. De culturele en economische inbreng van immigranten is verwaarloosbaar. Noch in wetenschappelijke research, noch in het oprichten van ondernemingen, noch in de kunsten, wetenschappen, enz, hebben zij enige inbreng. Hun aandeel in de creatieve elites is heel klein in vergelijking tot hun aandeel in de bevolking, uitgezonderd de Aziaten van het verre Oosten. En dit feit is niet verklaarbaar met het argument van racisme of verstoting. Dit cliché vindt zijn oorsprong in het sociaal romantisme. Zij die het uitventen, geven als voorbeeld de Verenigde Staten: kijk, zeggen ze, hoe deze multiraciale en multiculturele maatschappij presteert! Maar het probleem, zowel van de voor- als tegenstanders van Amerika is, dat zij de USA niet kennen, waar zij nooit gewoond hebben. De Amerikaanse situatie is niet vergelijkbaar met die van Europa.

Contra-slogan: Iedere multiraciale maatschappij is multiracistisch, geen enkele multiculturele of multi-etnische maatschappij is creatief (scheppend van aard).

Cliché nr. 8:
"Er zijn in Frankrijk nu evenveel vreemdelingen als in 1936."

Dit is een van de mooiste drogredenen van tegenwoordig waarop we geregeld attent gemaakt worden door de linkse media, teneinde ons gerust te stellen, en het berust ook nog eens op statistische grondslagen die ongeveer waar zijn.

Heel eenvoudig gezegd, de notie van "Fransman" verliest langzamerhand zijn betekenis vanwege de massale naturalisaties (ongeveer 200 duizend per jaar) en het bodemrecht (een automatisme wat betreft nationaliteit in het geval van geboorte op Frans grondgebied). Vroeger was de Republiek, die duidelijk het raciale element verwierp, er trots op dat alleen diegenen de Franse nationaliteit kregen die cultureel en qua taal onderdanig de integratie aanvaardden binnen de Franse gemeenschap. Maar dat is niet meer het geval. De nieuwe Fransen voelen zich niet Frans en herkennen zich niet in de Europese cultuur. Zij voelen zich altijd solidair met hun afkomst van origine.

De notie van "Franse nationalieit", beroofd van zijn etnisch-culturele grondslagen, feitelijk zelfs van republikeins kosmopolitisme, heeft niet meer veel te betekenen. Er zijn steeds meer allochtone migranten, juridisch gezien Fransman, die de befaamde nationale taal verkrachten, het nog slechter spreken dan de Franssprekende vreemdelingen uit zwart Afrika of uit Quebec. De notie zelf van 'Fransman" verliest langzamerhand zijn betekenis. Iedere definitie van nationaliteit die niet berust op een etnische basis, maar die strikt juridisch is, stuurt aan op zelfmoord zoals het Romeinse Rijk ooit ervaren heeft. Deze notie van "juridische nationaliteit", een erfenis van de Europese oorlogen van de 19e eeuw, zou niet meer in zwang mogen zijn in Europa. De notie "vreemdeling" moet dus eigenlijk herzien worden.

Contra-slogan: Er zijn tien maal zo veel niet-Europese allochtonen in Frankrijk dan in 1936, dat wil zeggen, vreemdelingen in etnische zin.

Cliché nr. 9:
"Er bestaat een islam, die vreedzaam, wereldlijk en gematigd is, en perfect in staat om te integreren binnen de normen en waarden van de Republiek (3)."

Diepgaande miskenning van de islam en de koran, alsmede historische onkunde liggen ten grondslag aan dit vooroordeel, waarvan de nietigheid is aangetoond in een vorig hoofdstuk. De islam is een blok. Iedere gematigde mohammedaan kan morgen een terrorist of een islamitische strijder worden, zoals men het ontzettend duidelijk heeft kunnen zien gedurende de oorlog in Algerije.

Contra-slogan: de islam is een oorlogszuchtige, intolerante en theocratische religie, in wezen onverenigbaar met alle politieke Europese waarden.

Cliché nr. 10:
“Het geweld op scholen is te wijten aan een slechte verstedelijkte omgeving, een gebrek aan middelen en aan armoede.”

De school van de 3e en de 4e Republiek (4) profiteerde voor minstens 80 procent van algemene middelen, wist uitstekend tot integratie te leiden en verzekerde zelfs voor de allerarmsten het bestijgen van de sociale ladder. Ook werden analfabetisme en onkunde uitgebannen, vanaf het begin van de 1e Republiek. Tegenwoordig wankelt het nationale onderwijs, aanzienlijke middelen ten spijt, op zijn basis en is de overdracht van kennis en sociale vaardigheden niet meer gegarandeerd in de helft van alle instituten, ten prooi aan anarchie en geweld.

Contra-slogan: "Het geweld op scholen kan verklaard worden met het pedagogische, antiautoritaire dogma, maar vooral door de massale aanwezigheid van Noord-Afrikanen, die zich voor het overgrote deel niet aanpassen."

Cliché nr. 11:
"Voor een neger (4) of een Noord-Afrikaan is het veel moeilijker om woningen of werk te vinden dan voor een Fransman van origine."

Dit cliché verwijst naar de legendarische 'discriminatie' waarvan de Afrikanen het slachtoffer zouden zijn. Allereerst is het waar dat sommige huisbazen ervoor terugschrikken om te verhuren aan immigranten. De reden is niet raciaal maar heeft te maken met problemen als burenruzies, die door deze bevolkingsgroepen veroorzaakt worden, evenals met vaak optredende betalingsproblemen.

De weigering om iemand voor werk aan te nemen heeft in de meeste gevallen te maken met een gebrek aan vakbekwaamheid bij de kandidaten. Calixte Beyala en zijn 'Collectief van Gelijkwaardigheden' (Collectif Egalites) - die niets gelijkwaardigs heeft aangezien hij ernaar streeft middels dwang raciale quota bij sollicitaties aan te leggen met name binnen de audiovisuele media - deze organisaties hebben zich nooit afgevraagd waarom er zo weinig negers bij de televisie werken. Discriminatie van de kant van de omroepen? Zeker niet. Heel eenvoudig, de kandidaten - het is eenvoudig, dus voor een intellectueel te moeilijk om te begrijpen - zijn niet op de hoogte. De extreemlinkse (6) organisatie "Droit au Logement" (recht op woning), beweert dat de meerderheid van de krakers en uit kraakpanden verdreven personen bestaat uit Afrikaanse en Noord-Afrikaanse gezinnen. Zij vergeet om nader aan te geven dat deze personen clandestiene illegalen zijn die zich opdringen, dat zij zelden verdreven zijn zoals de wet dat voorziet en dat zij in het algemeen van een nieuw onderkomen voorzien en geholpen worden. Deze gezinnen profiteren van het officiële medelijden en komen zelden terecht bij de daklozen zoals de Fransen van origine, in hun ellende waarmee de politiek en de media de spot drijven.

In werkelijkheid profiteren de allochtone bevolkingsgroepen van toegangsfaciliteiten tot sociale woningen, van sollicitatieprivileges (met name wat betreft jongerenbanen), van privileges voor hulp en meervoudige uitkeringen waarvan de oorspronkelijke Fransen en vreemdelingen van Europese origine zijn uitgesloten.

Contra-slogan: "Voor een neger of een Noord-Afrikaan is het makkelijker om toegang te hebben tot werk, onderdak en uitkeringen dan voor een armoedzaaier van Europese origine."

- - - - -

In Frankrijk is 8 procent van de volwassen bevolking afkomstig van buiten Europa en voor kinderen onder de 5 jaar is dat een percentage van 34 procent.

Dit stuk is vertaald door een bezoeker van Rechtsepolitiek.nl. Zie voor meer informatie: La Colonisation de l'Europe. Het boek staat daar in het Frans geheel online.

Voetnoten van de vertaler en aanvullende opmerkingen:(1) rai: Arabische muziekstijl.

(2) "Black-Blanc-Beur": "Zwart-Wit-Arabisch". Soort van slogan, gebruikt door SOS Racisme, waarmee aangeduid wordt dat iedereen gelijk is.

(3) Met de "Republiek" wordt in feite bedoeld: Frankrijk.

(4) Het woord 'neger' heeft in Nederland inmiddels een beladen betekenis. Het is niet meer 'politiek correct' om het te gebruiken. Echter, om het onderscheid tussen Noord-Afrikanen (Maghrebiens) en overige Afrikanen (les Noirs) beter te kunnen aangeven, is consequent de letterlijke vertaling van het woord 'un Noir', zijnde 'neger' gebruikt.

(5) De 3e en 4e Republiek: Hiermee worden tijdvakken aangegeven, die voor een Fransman vanzelfsprekend associaties oproepen met bepaalde tijdsperiodes. Voor ons, Nederlanders, zijn het doorgaans onbekende begrippen. Net zoals bijvoorbeeld voor een Nederlander 'De Gouden Eeuw' een vanzelfsprekendheid is, zo is de 'zoveelste' Republiek dat voor een Fransman. 2e Republiek: 1848 - 1852; 3e Republiek: 1870 - 1914; 4e Republiek: 1945 - 1958

(6) extreemlinkse: letterlijk stond er: 'paratrotskistische'. Ook dit begrip is in Frankrijk veel bekender dan in Nederland. Veel Nederlanders zullen niet weten, wat ermee bedoeld wordt. Vandaar de vrijheid in de vertaling, om dit weer te geven met 'extreemlinks'. Frankrijk heeft een geschiedenis gekend van communistische partijen, heel anders dan wat zich op dat gebied in Nederland heeft afgespeeld.

maandag, maart 06, 2006

NATIONALE CRISIS deel I, ll en lll door drs. Alfred VIERLING, Marcel RÜTER en drs. Mart GIESSEN in Heemland '98/'99

Redactie Apolitea: Het tijdschrift Heemland biedt een partij-onafhankelijk forum voor allen die de nederlandse identiteit, solidariteit en autonomie willen behouden en ontwikkelen. Ook de lezer wordt uitgenodigd tot deelname aan dispuut en overleg. Voor die discussie stelt Heemland, als gespreksforum van nationaal-gezinden, ruimte in het tijdschrift ter beschikking.
In die zin heeft Heemland in de periode '98/'99 om bijdragen gevraagd tot bijdrage aan de discussie "Nationale crisis"; een discussie die bedoeld was om richting te geven aan een nieuwe politieke beweging in Nederland. Veel van de bemoeienissen, gevolgen en uitkomsten van deze discussie hebben we terug mogen zien in de latere Fortuynistische revolte.
Daar we nu in Nederland op politiek vlak weer op een herbezinningspunt staan, omdat een groot deel van de Fortuynistische beweging haar wortels niet meer trouw is, er een conservatieve stroming zoekende is en de nationaal-gezinde beweging opnieuw het wiel tracht uit te vinden, zijn de onderstaande artikelen ondanks een veranderde tijdsgeest nog steeds actueel en mogen zij hopelijk bijdragen aan hernieuwde discussies, initiatieven en gespreksrondes.
Een deel van die reeds gaande discussies, die divers van aard zijn, kunt U terugvinden op: Nieuwe Cultuur, Nieuwe Politiek, Nieuwe Synthese


NATIONALE CRISIS deel I door Alfred VIERLING

Het lange stilzwijgen verbroken

Nu de centrumstroming door de verkiezingen voor de gemeenteraden en de Tweede Kamer in 1998 door de Nederlandse kiezer op een enkele zetel na naar huis is gestuurd, is er in de pers wat meer aandacht voor onderwerpen die voordien taboe waren zoals de volgende. Aandacht voor de knellende werking van recente jurisprudentie op het gebied van discriminatiebestrijding (Rosier proefschrift 1997), waardoor zelfs een politieke groepering zich niet meer mag uitlaten over de inrichting van de samenleving, aldus M. Fennema, aangehaald door Blokker (1998). Ontsporing van Marokkaanse jongeren (rellen in Amsterdam). De verbinding van bevrijdingsbewegingen en dier onderdrukkers met de heroïnehandel middels Turkse huisvaders in Nederland (Bovenkerk en Yesilgöz 1998). De bedreiging die uitgaat van de demografische opbouw in de Europa omringende islamitische landen, maar ook in bijvoorbeeld Kosovo (Huntington 1997). Aandacht voor het fundamentalisme van Milli Görüs (Braam en Ülgez 1997). En een recent aan de Tweede Kamer toegezonden BVD-rapport, waarblijkens "moslimorganisaties een hekel hebben aan de westerse samenleving en integratie in de weg staan". Kenmerkend voor de gesignaleerde problematiek is de reactie van de voorzitter van moskeeën in Nederland op de BVD, volgens wie "de BVD de weigering om te assimileren verwart met de onwil om te integreren. Wij investeren juist veel in (islamitisch/ av) onderwijs."

Het verzuilingsmodel

Hier raken we de quintessens van het minderhedenvraagstuk in Nederland. Anders dan in het omringende buitenland heeft men hier gemeend het aloude verzuilingsmodel, waarvolgens onderscheiden volksdelen in ons land in het verleden als groep werden geëmancipeerd, thans toe te passen op onder andere moslims. Deze 'imperia in imperio' (rijkjes in het rijk) zijn een ontoelaatbare aanslag op een nationale identiteit, een saamhorigheidsgevoel, dat onontbeerlijk is voor het functioneren van een samenleving. Slechts de bezetting door een vreemde mogendheid en de naoorlogse secularisering heeft een nieuwe godsdienstoorlog in Nederland voorkomen, zodat we nu baarlijk kunnen lachen over de moeilijkheden terzake van een oecumenisch Oranjehuwelijk, een familie die onze bevolking nochtans een oecumene met de islam door de strot wil duwen.
De liberalen (vrijzinnig christenen !), de sociaal-democraten (ook al niet ontkerstend) en de christen-democraten denken de nationale identiteit voldoende te kunnen waarborgen door het begrip 'natie' meer op het vlak van democratische en burgerschapsrechten te funderen, dan op dat van etnische of culturele overerving, vergelijk Wallace, professor aan de London School of Economics in het NRC-artikel "Op zoek naar een nieuw nationaal besef" (1998).

Burgerrechten voor wie ?

In ons land nestelen zich bevrijdingsbewegingen en religieuze fundamentalisten, die tot consternatie van nationale overheden en zelfs van enige islamitische landen (zie het BVD-rapport) hier hun acties voorbereiden en hier met heroïnehandel wapentuig verdienen. Maar onze staatkundigen menen deze mensen voldoende met ons te kunnen laten vereenzelvigen door burgerschapsrechten ! Welke eigenlijk ? Voor wie eigenlijk ? Nationalisten mogen in Nederland niet vergaderen, noch hun gedachtengoed uiten op straffe van verbod en celstraf. Milli Görüs mag wel met 40.000 man een militante bijeenkomst houden in de Arena, de Koerden mogen hun schaduwparlement houden, en de Albanezen mogen hier tegen Servië protesteren en wie wat van hun geboorte-explosie zegt, is 'racist'. Volgens het PvdA-rapport "Wisselwerking. Een visie op Interculturaliteit", geschreven door Van Thijn en Patijn, kan men "actief stimuleren dat mensen elkaars verscheidenheid leren begrijpen, aanvaarden en waarderen". Let op: elkaar beter leren kennen betekent hier verplicht beter waarderen ! Om dat af te dwingen wordt 'de ander' middels etnisch voorrangsbeleid voorgetrokken op maatschappelijke posities, iedere autochtone criticus met antidiscriminatie-geboden de mond gesnoerd en kwantitatief 'überfremdet' door een aanhoudend open gulle ontvangst voor nieuwkomers, het ruimhartig asielbeleid.
Volgens Wallace is het 'reactionaire nationalisme' een revanchistische reactie op de globalisering, waarvan immers iedereen die niet over de grenzen handelt, slachtoffer wordt in een toenemende economische tweedeling. Deze verdedigers van een open globalisering, kapitalisten én socialisten, gaan hier samen en miskennen de mogelijkheid, dat sommige culturele normen en waarden niet samengaan, zie ook Van der Zwan "Heeft het socialisme nog toekomst" in S&D (1996). Zij voeden daarmede de tendens dat de mensheid zich niet langer gelukkig voelend in haar eigenheid - zoals die soms cultureel, soms staatkundig tot uitdrukking komt, vervalt tot grenzenloos materialisme, hedonisme en sportocratie (sport als kapstok voor identiteit) als uitvluchten uit een ernstige identificatiecrisis.

De nationale stroming

Als gevolg van de verkiezingsnederlaag is binnen de nationale stroming hier en daar het besef doorgedrongen, dat deze niet alleen verklaard kan worden door externe factoren als de mediale en strafrechterlijke tegenwerking. Onbekwaam partijbestuur, het veelvoud van nationaalgezinde partijen dat aan de kiezer is aangeboden, funest nu juist voor de beeldvorming van een nationale beweging ! , en het gebrek aan een duidelijk uitgedragen ideologie zijn er tevens debet aan; zie artikel 'Partijpolitiek' in dit blad. Als antwoord op de hedendaagse problematiek zijn er binnen de nationaal gezinde stroming wel enige ideologisch verschillende accenten te vinden.
Er is een libertaire inbreng, die vooral oog heeft voor de financiële lastendruk ten gevolge van de migratie, er is een law-and-order benadering, een volksnationalistische en tenslotte een staats­nationalistische benadering. Je zou haast denken dat Nederlanders niet te verenigen zijn in één partij. Wie echter de partijliteratuur naast elkaar legt, wordt juist bevangen door de welhaast volstrekte eensgezindheid aangaande te nemen politieke maatregelen. De concretisering van de diverse ideologieën levert bijkans geen problemen op om te komen tot een gemeenschappelijk program van, zeg, tien punten.

De verschillen benadrukt

Laat ik nu toch eens inzoemen op de ideologische verschillen. Ten eerste worden deze gevoed door grote misverstanden over en weer; blijkbaar werkt de partite verkokering verblindend uit.
Met het staatsnationalisme (Vierling 1985) wordt geenszins gedoeld op een Jacobijnse traditie, maar op een gaullistische benadering, stoelend op een 'contrat social': een sterk centralistisch moreel gezag, dat een unificerend cultuurbeleid uitdraagt, samenvallend met een sterke uitvoerende macht, die evenwel periodiek door referenda naar huis kan worden gestuurd. Hierbij kan men denken aan het Rassemblement pour la République (RPR) in Frankrijk, waarvan de woordvoerders Balladur en Pasqua onlangs met een zeer strikt toelatingsbeleid en uitsluiting van buitenlanders uit de sociale zekerheid (la préférence nationale) een vergaande handreiking hebben gedaan aan Le Pen van het Front National. Het gaullisme staat een streng enkelzinnig assimilatiebeleid voor, iedere legale inwoner van een land moet er in beginsel de staatsburger van worden, maar pas nadat hij zich totaal met de nationale cultuur en de staatsrechtelijke structuur identificeert. Er is geen ruimte voor multiculturaliteit of dubbele nationaliteit. Cultuur en staatsburgerschap kunnen evenwel door ieder individu ongeacht etnische afkomst worden gedragen. Er is geen gevaar voor etnische zuiveringen, maar de staat stelt wel enge grenzen aan de organisatietitel van zijn burgers. Kemalisten (Turkije) gaan zover, dat elke organisatie op grond van godsdienst, etniciteit of sociale klasse wordt verboden of althans ondergeschikt wordt gemaakt aan de staat. De 'Diyanet', het staatsinstituut voor religieuze zaken, beheerst met een enorm budget alle moskeeën !
Met het volksnationalisme wordt volgens het beginselprogramma van de Volksnationalisten Nederland gedoeld op een 'organische' volkssamenleving, gekenmerkt door beweerdelijk eeuwenlang collectief onderbewuste, genetisch verankerde reactiepatronen. Deze 'organische' samenleving blijkt een 'standenmaatschapppij' op te leveren, een meritocratie, waarvan de daadwerkelijke ordening (bij ontstentenis van marktmechanisme ?/av) weliswaar op het subsidiariteitsbeginsel dient te berusten, maar wel zeer statisch is. Hoe voltrekt zich een opwaartse mobiliteit in een 'gildenmaatschappij' ? Bovendien houdt het volksnationalisme vast aan het 'eeuwenlang collectief onderbewuste' en is dus in wezen conservatief. Als een bevolking "eeuwenlang" in de ban is van bijvoorbeeld een theocratie zoals in Tibet, dan moet ze dat dus maar blijven ?
De 'law-and-order'-benadering van de OSL-Stichtingen met Stavast-hoofdredacteur Ego gaat uit van de maakbaarheid van de samenleving door juridisch repressieve middelen. 'Multae leges, mali mores' zeiden de Romeinen al. Als je veel wetten nodig hebt, is het met de zeden blijkbaar slecht gesteld. Ook bij overige nationale kringen zien we een neiging tot geloof in de heilzaamheid van hogere straffen (doodstraf !), een juridische aanpak van verslavingsproblemen, een veelwettelijkheid zonder 'glue of the nation'.
Tenslotte zien we bij de Janmaat-CD deze tendens merkwaardig genoeg gepaard gaan met een economisch libertarisme, een 'survival of the fittest'-ideologie, die deze partij sterk heeft vervreemd van haar achterban in de oude stadswijken, die dan ook vaak SP is gaan stemmen.

Krachten bij het ontstaan van de Nederlandse samenleving

Bovenstaande ideologieën waren niet de bouwstenen tot de vorming van de Nederlandse samenleving; dat zijn socialisme en liberalisme evenmin. De ontstaansgeschiedenis ervan wordt juist bepaald door een strijd tegen een centralistisch staatsgezag te weten de Spaanse Overheid, tegen een staatsdoctrine te weten het katholieke staatsgeloof, tegen een repressief strafrechtelijk instituut (inquisitie) en tegen volkseigen tradities zoals van christenbekeerders tegen germaanse mythologie. Wat overblijft is misschien de zorg over de afdracht van te veel belastingcenten: de tiende penning is inmiddels de zeventig-percentsheffing geworden, met allicht 100 miljard gulden voor de multicul op jaarbasis. Men leze hierover vooral het boek van Ernest Zahn (1989). De Nederlandse samenleving berust op verzuiling, een godsdienstige, later ook politieke souvereiniteit in eigen kring, het eigen gelijk veiliggesteld en beschut tegen anderen. De enige te betalen prijs is die ander zijn eigen tent te gunnen. Interreligieus of intercultureel debat wordt zodoende ontgaan.
De Nederlandse samenleving werd niet gevormd uit een volk, een natie, en was nooit onderhorig aan een eigen 'Obrigkeit'. De overheid mocht slechts uitvoeren wat de stadsregenten en kooplieden, later de zuilbestuurders onderling overeenkwamen. Dit samenlevingsmodel werkt nu fataal uit, omdat de nieuwgekomen culturen de structuur ervan beleven als een interne zwakte van onze samenleving, die zich dan ook niet weert tegen vreemde invloeden.

Nieuwe politieke theorievorming ?

Het is duidelijk dat een nieuwe ideologische theorievorming nodig is met betrekking tot de nieuwe vraagstukken van onze tijd. Hoe om te gaan met een internationaal werkende maffia zoals de Turkse en de Russische ? Hoe ons te redden in een geglobaliseerde economie ? Men kan niet én tegen de euro zijn én tegelijkertijd tegen de globalisering zijn, want Europa heeft hiertegen de euro juist hard nodig. Hoe om te gaan met een jeugd, die 'rootless' is opgevoed en opgeleid zonder geschiedenis of talenkennis, maar wel drugs consumeert ? Hoe om te gaan met virtuele globale communicatie ? Hoe om te gaan met internationale grondstoffen en energiemarkten en milieuvernietiging ? Deze problemen kun je niet oplossen met een regionalisme dat alleen nog maar bestaat in de hoofden van bestuurlijke theoretici.

drs Alfred Vierling


Geraadpleegde en aangehaalde literatuur:

Th. Rosier "Vrijheid van Meningsuiting en Discriminatie in Nederland en Amerika" proefschrift (1997)
B. Blokker "Voor de rechter ermee" in NRC Handelsblad 4 april 1998
F. Bovenkerk en Y. Yesilgöz "De Maffia van Turkije" (1998)
S. Huntington "The Clash of Civilizations" (1997)
S. Braam en M. Ülgez "De Grijze Wolven, een zoektocht naar extreem rechts" (1997)
W. Wallace "Op zoek naar een nieuw nationaal besef" in NRC handelsblad 20 juni 1998
E. van Thijn en S. Patijn "Wisselwerking. Een visie op Interculturaliteit" (1998)
A. van der Zwan "Heeft het socialisme nog toekomst" in S&D mei 1996
A. van der Zwan "Verlicht nationalisme als werkelijke uitdaging voor paars" in S&D januari 1997
A. Vierling "Centrumdemocratisch Beleid ter Bescherming van het Nederlands Staatsburgerschap" (1985)
Beginselprogramma der Volksnationalisten Nederland, juli 1997
E. Zahn "Rebellen, Regenten en Reformatoren" (1989)


NATIONALE CRISIS deel II door Marcel RÜTER

De Nationale Crisis; een reactie

Het deed mij deugd weer eens een artikel (Heemland 11 (1998)) van iemand van de oude garde te mogen lezen, die daarbij ook nog eens een verrassende visie inzake de nationaal-gezinde beweging neerschreef. Drs Alfred Vierling weet mijns inziens een groot aantal juiste snaren te raken voor wat betreft de verkiezingsnederlagen en de verdeeldheid binnen de nationale stroming, en zou hiermee de juiste aanzet kunnen geven tot interne discussies over welke weg men zou moeten bewandelen binnen de nationale stroming en over de wijze waarop. Toch zou ik hierbij ook enige opmerkingen willen plaatsen betreffende Vierlings artikel, daar waar naar mijn bescheiden mening een toch niet geheel juist oordeel dan wel juiste conclusies worden getrokken.

De nationale identiteit in gevaar

Onder de kop 'Het verzuilingsmodel' schrijft Vierling inzake de emancipering van onder andere moslims dat "Deze 'imperia in imperio' (rijkjes in het rijk) zijn een ontoelaatbare aanslag op een nationale identiteit, een saamhorigheidsgevoel, dat onontbeerlijk is voor het functioneren van een samenleving". Als ik het goed begrijp, staat hiertegenover een assimilatie ofwel verregaande integratie van onder andere moslims; maar als toch iets een 'ontoelaatbare aanslag' (Vierling/Heemland 11) op de nationale identiteit betekent, dan is dat wel assimilatie ofwel verregaande integratie van onder andere moslims. Tenzij Vierling, evenals zijn even verder genoemde liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten, de nationale identiteit voldoende denkt te kunnen waarborgen door het begrip 'natie' meer op het vlak van democratische en burgerschapsrechten te funderen dan op dat van etnische of culturele overerving. Daar waar onder andere moslims gaan assimileren in onze samenleving, zal elke vorm van saamhorigheidsgevoel of gemeenschap verdwijnen, daar er alsdan geen sprake meer kan zijn van etnische of culturele overerving en hiermee elke vorm van cohesie binnen zo'n samenleving verder wegkwijnt. De verwijzing verderop in zijn artikel naar de RPR in Frankrijk staaft mijn visie in deze dat ook de RPR een streng assimilatiebeleid voorstaat. Op welke wijze mogen wij ons voorstellen dat "onder andere moslims" (Vierling/Heemland 11) zich totaal met de nationale cultuur en de staatsrechtelijke structuur identificeren. Sterker nog, volgens Vierling, kunnen "Cultuur en staatsburgerschap ... evenwel door ieder individu ongeacht etnische afkomst worden gedragen". Alle Goden nog aan toe !!! Zien we hier niet één van de tendensen en doelstellingen van de globalisering. Cultuur, ongeacht etnische afkomst, zien we hier niet de homogenisering van de wereld, waar geen plaats meer is voor culturele eigenheid. De stelling dat door een ieder 'ongeacht etnische afkomst' eenzelfde cultuur met inbegrip van staatsburgerschap kan worden gedragen, is een ontkenning van culturele en nationale verschillen. Deze universalisatie van de cultuur betekent verlies van eigenheid en zal leiden tot sterven van die cultuur. Een verwijzing naar opkomst en verval van het Romeinse rijk (zie bijvoorbeeld Mommsen "The history of Rome") is hier op zijn plaats, tenzij Vierling ook de cyclische benadering van de historie afwijst en zich openbaart als aanhanger van het moderne Vooruitgangsgeloof en een lineaire visie voorstaat. 'De nivellerende invloed van het westers-liberale moderniseringsproces tast ook het eigen karakter van de natuurlijke en gebouwde omgeving aan' (Couwenberg/Civis Mundi, 4-98).

Ook Vierling's onderdeel betreffende de ' krachten bij het ontstaan van de Nederlandse samenleving' (Vierling/Heemland 11), behoeft naar mijn mening enig tegengas. Hoewel juist is te stellen dat nationalisme evenmin als socialisme of liberalisme, de bouwstenen van de Nederlandse samenleving zouden zijn geweest, kunnen we wel degelijk stellen dat de oorsprong van de Nederlandse samenleving; 'ligt in de premoderne culturen, in de vroeg-Europese culturen' (Couwenberg /Civis Mundi,4-98), in het voorchristelijke Europa. En ondanks het feit dat deze periode - en latere perioden - ook vormen van multiculturaliteit kende, werd deze periode gekenmerkt door een ontwikkelingsgeschiedenis van stadstaten en rijken welke, 'hoewel multi-etnisch, toch wel degelijk etnisch-hiërachisch waren' (Friedman "Transnationalization, Socio-political Disorder and Ethnification as Expression of Declining Global Hegemony") en 'dat zich ook manifesteerde in een pluralisme van rechtsbronnen. Voor verschillende bevolkingsgroepen golden verschillende rechtsstelsels' (Couwenberg/Civis Mundi, 4-98). De ontwikkelingsgeschiedenis van de premoderne, vroeg-Europese, voorchristelijke culturen tot de vorming van de Nederlandse samenleving is een organische ontwikkeling geweest; via het vroegmoderne Europa, waar de eenheid van de staat belichaamd werd in de vorst en de heersende religie waarop ook de legitimiteit van de macht steunde, tot de intrede van de natie-staat in de politieke geschiedenis. De bouwstenen liggen in het geheel van deze ontwikkelingsgeschiedenis en zeker niet speciaal door een strijd 'tegen volkseigen tradities zoals van christenbekeerders tegen germaanse mythologie' (Vierling/Heemland 11, Nationale crisis (1)).

Naar een nieuwe politiek vanuit het gemeenschapsdenken

In de huidige tijd waarin we geconfronteerd worden met de globalisering, onderdeel van het 'Verlichtingsdenken' en gesteund door liberalen, sociaal-democraten en christen-democraten, is er naar mijn visie maar één antwoord mogelijk: 'gemeenschap'. Gelijk aan de gemeenschap staat de culturele verworteling, geen wortels zonder land, geen cultuur zonder wortels. Hetgeen ook betekent dat de identiteitsbeleving voor elk volk, voor elke cultuur geldt. Ook voor de moslims.
Het mondiale spel van de Vooruitgang heeft geleid tot postmodernisme, politiek correct denken, cultuurrelativisme, ondermijning van traditionele vormen van culturele transmissie, decadentie, enzovoort. Onze opdracht is niet het spel met de ons voorgehouden kaarten mee te spelen, maar de opzet van een nieuw kaartspel, daar het oude ineengestort is. Het betekent dat elke vorm van nationaal denken, identiteitsbeleving, cultuurbehoud, nationalisme, natuurbehoud, milieubescherming, biodiversiteit en herstel van het leefmilieu begint bij het gemeenschapsdenken en het gemeenschapsleven gebaseerd op culturele verworteling.
Het is dan ook van hieruit waar de nieuwe politieke theorievorming begint, en sinds het neerschrijven van zijn artikel heeft Vierling inmiddels persoonlijk en actief mogen meemaken dat die nieuwe politieke theorievorming al reeds in beweging is.

Een nieuwe politieke theorievorming:

die niet pessimistisch mag zijn, geen psychologisch funeste gedachte dat we machteloos zouden zijn;
die de vrijheid van meningsuiting maximaal moet benutten, voor het doorbreken van de zwijgspiraal die doorlopend tegen ons ingezet wordt;
die de dingen bij hun naam noemt, zich niet laat leiden door de ideologie van politieke correctheid;
die zich inzet voor het herstel van de politieke cultuur, voor cultuurherstel in het bijzonder;
die zich inzet voor de verdediging van ons gemeenschapsleven;
waarin diegenen zich organiseren die deze gedachten delen.
Bewust ben ik hier niet in details getreden daar dit - zoals Vierling's artikel ook bedoeld moet zijn - de ruimte laat voor verdere discussie en tevens een intensivering van een nieuwe politieke theorievorming moet opleveren.

J.P.M.Rüter



Korte tussenbalans in de discussie

Nadrukkelijk hebben wij als redactie naar aanleiding van het uitdagende artikel van Vierling in de vorige Heemland de lezers opgeroepen mee te discussiëren, waarvan bovenstaande reactie van Rüter de eerste is. We hopen dat anderen ook hun inbreng gaan leveren. Op Vierling met zijn onverbloemde voorliefde voor staatsnationaal politiek-juridisch denken is mede op ons verzoek bovenstaand weerwoord van de redacteur van SOS (Studie, Opbouw en Strijd) verschenen. Rüter staat in de traditie van de conservatieve stroming die hecht aan een politiek geënt op de cultureel gevormde gemeenschap in een ontwikkelingsproces van eeuwen met inbegrip van de etnische bepaaldheid die daar deel vanuit maakt. Ondanks hun verschillende uitgangspunten maken beiden zich zorgen om onze toekomst en willen ze werken aan een nieuwe politieke theorie, waarbij Vierling vraagstukken aanreikt en Rüter voorwaarden stelt.
Duidelijk is dat om nader tot elkaar te komen ten aanzien van de doelstellingen van een nationaalgezinde beweging in Nederland grondig overleg vereist is. Van de zijde van de redactie beklemtonen wij dat voor een ernstig antwoord op de hedendaagse maatschappelijke problemen aan het adres van het politieke establishment eveneens een sociaal-economische visie zeer gewenst wordt.

De redactie Heemland

NATIONALE CRISIS deel III door drs. Mart GIESSEN

De Nationale Crisis; Beschouwing der Discussie

Zoals U bekend is, wil het tijdschrift Heemland een partij-onafhankelijk forum bieden voor allen die de nederlandse identiteit, solidariteit en autonomie willen behouden en ontwikkelen. Ook U als lezer wordt uitgenodigd tot deelname aan dispuut en overleg. Uw schriftelijke inbreng of reactie wordt op prijs gesteld. Voor discussie stelt Heemland, als gespreksforum van nationaal-gezinden, ruimte in het tijdschrift ter beschikking.
Met name vraagt de redactie om bijdragen van lezerszijde in de discussie "Nationale crisis"; een discussie die bedoeld is om richting te geven aan een nieuwe politieke beweging in Nederland.

Verschillen in politieke theorie

In deze discussie is het voortouw genomen door Alfred Vierling, die een sterke nadruk legt op een morele aansturing door de Staat of een cultureel-pedagogische autoriteit zoals bij voorbeeld de Académie Française dat doet in lijn met rechtse Franse politieke opvattingen omtrent verregaande culturele assimilatie van immigranten, waarbij hij etnische afkomst slechts van secundair belang acht of zelfs irrelevant. Hij stelt dat door zo'n rigoreus beleid van unificatie aan de overheersende cultuur vanzelf de Europese waarden en normen ingeprent worden zodat ze gelijkgezinde loyale staatsburgers met eenendezelfde cultuur worden.
Marcel Rüter, op zijn beurt, is bevreesd voor dit politieke denken met sturing van bovenaf en wijst erop dat zo'n assimilatiepolitiek leidt tot het verlies van de nationaal-culturele verscheidenheid der europese volkeren en van hun interne saamhorigheidsgevoel op grond van gemeenschappelijk 'organisch' gegroeid etnisch erfgoed. Zo'n besef van gemeenschap op grond van collectieve identiteit zou erdoor verdwijnen, en juist dat besef is essentieel voor het gestalte geven aan een nieuwe politieke beweging die zich wil weren tegen vervlakking, ontworteling en globalisering.

De Staat als ijkpunt is onbruikbaar

Beide auteurs hebben gemeen dat ze hun politiek filosofische verkenningen impliciet of expliciet in de Europese context plaatsen, beseffend dat de mogelijkheden van nationale staten tot het voeren van een volledig zelfstandige politiek door sterke onderlinge economische, militaire en technische afhankelijkheid beperkt geworden zijn. Vanwege deze Europese context is het beroep op én de afkeer van de zelfstandige staat, vooral de Nederlandse Staat, wellicht niet zo zinnig.
Van de concrete Nederlandse Staat valt weinig positiefs te verwachten, noch voor Vierling noch voor Rüter; deze is namelijk buitengewoon verzuild, partijdig, burocratisch, verdoezelend en hautain onvaderlandslievend en atlantisch op een anglo-americanofiele wijze. Maar zelfs de Franse Staat met z'n sterke jacobijnse, cultuur-centralistische traditie heeft niet kunnen voorkomen dat de massa der Noord-Afrikanen in de banlieue van Parijs en andere grote steden allerminst verfranst is en thans in een soort permanente schemeroorlog verkeert met het Franse gezag, niks geen assimilatie, (de toestanden zijn er ernstiger dan in Amsterdam). En van de (supra)statelijke Europese Unie kennen we voornamelijk verkwisting, corruptie en burocratie vanuit haar instellingen.
Om de politieke filosofie voor een nieuwe beweging dannog grotendeels te baseren op theorievorming vanuit een sterke Staat, is - als we dit al zouden willen - onrealistisch. Het zal contraproductief zijn omdat uitgerekend de Staat van een andere intrinsieke mentaliteit en taakopvatting vervuld moet worden, wil het volk, de burgerij weer enig vertrouwen in de overheid kunnen terugkrijgen. Slechts een krachtige politieke verzetsbeweging kan verandering brengen in het denken van de elite over de Staat en tenslotte in het functioneren van de Staat en de elite zelf.

Hoe het verzet te mobiliseren ?

Om veranderingen in het bestel te bereiken is langdurige actiebereidheid vanuit de bevolking nodig; op z'n minst is een permanente verzetshouding noodzakelijkheid tegenover de schijndemocratische dictatuur die ons dagelijks leven thans zozeer bepaalt, terwijl de burger er geen wezenlijke invloed op kan uitoefenen. Te denken valt aan vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid zoals weigeren om rekening te rijden, om huurverhogingen, gemeentelijke belastingverhogingen en dergelijke te betalen. Tot nu toe is zulk spontaan verzet evenwel gestrand op onvoldoende massaliteit en organisatiekracht en bovenal solidariteit. Elke groep staat er steeds weer alleen voor; echte volksgemeenschapszin, waar nationalisten het graag over hebben, is ver te zoeken, als het nog bestaat.
Bij oplopende conflicten en toenemend verzet is de gevestigde orde bovendien uitstekend in staat gebleken de zaak te sussen door de leiders op te nemen in het eigen establishment of te breken door de groep te isoleren, weg te honen of te verdelen.
Ook van onderop, vanuit het 'volk' is er vooralsnog geen perspectief op veranderingen die vanzelf kunnen leiden tot een nieuwe nationaalgezinde politieke beweging die korte metten kan maken met het jarenlang veronachtzamen van de gemeenschapsbelangen. Vierling heeft wellicht gelijk met zijn scepsis terzake.

Is er dan niets mogelijk om ons volk wakker te schudden, het zich bewust te laten worden van de crisissituatie waarin het verkeert, het te doen beseffen dat het nog immer zelf over eigen omstandigheden mag beschikken, eigenwaarde en identiteit mag hebben, eigen baas in eigen land mag zijn en geen willoze speelbal hoeft te zijn van transnationale en buitenlandse machten, het samen te binden in de strijd voor bepaalde gemeenschappelijke doelen en idealen ? Om zodoende een nationaalgezinde, solidairdere inrichting van de samenleving tot stand te brengen ?
Persoonlijk denk ik dat deze opwekking kans van slagen heeft omdat zelfs de nederlandse gemeenschap uiteindelijk niet ontdaan is van gevoel voor eigenheid en saamhorigheid mits ze daar maar op geschikte wijze op aangesproken wordt.

Geen politieke theorie is alleenzaligmakend

Natuurlijk is daartoe een passende politieke filosofie, ideologie of zo men wil theorie als referentiekader buitengewoon wenselijk; vanuit zo'n filosofie kan men zich goed weren tegenover geheide politieke tegenstanders door houvast aan de eigen beginselen en een bruikbaar begrippenapparaat. Telkens weer heb ik er in gesprekken Alfred Vierling op gewezen dat het etnisch-culturele 'volks'nationalisme dit biedt en dat hij de aanhangers ervan hun leer niet steeds maar moet ontzeggen; het kwalijkste is dat hij hun dan tegelijk hun verweer tegen de aanvallen van politieke tegenstanders zou ontnemen, en dat doet de politieke correctuur van overheid en justitie ook al, zodat hij die daarmee in de kaart speelt. Terecht merkt Rüter op dat met dat kaartspel niet meegespeeld moet worden.
Vierling heeft daarop in "Lessen van de Balkan" zijn uniculturele samenlevingsmodel bijgesteld vooral ook vanwege praktische problemen voor zijn cultuurpolitiek door de massaliteit en culturele vasthoudendheid van de immigrantenpopulaties die assimilatie verhinderen, en tot de balkanisering in onze steden langs culturele en materiële lijnen leiden. Tegelijk erkent hij dat het Christendom toch voor velen van ons verweven is met onze cultuur, en wijst juist daarom de kerkelijke leiders tevens op hun schatplichtigheid jegens ons volk.

Het door Vierling bekritiseerde moderne etnisch-culturele nationalisme lijkt mij eerder te typeren als een erfnationalisme dan als een strikt genetisch of organisch bepaald nationalisme, dus met inbegrip van zekere staatse, economische factoren die de horigheid en ten leste de wil van onderdanen kunnen wijzigen.
Deze laatste factoren kunnen ook leiden tot het verdwijnen van hele volken met hun cultuur. Als voorbeeld is het oude nederlandse cultuurgebied aanzienlijk ingekrompen door verfransing en verduitsing; een verblijf in het verduitste graafschap Bentheim van enige weken kan ontnuchterend werken. Men leze de literatuur over nationalisme, met name de studies van Anthony Smith.

Niet iedereen zal een bepaalde politieke leer volledig verstaan en onderschrijven, maar dat behoeft geen beletsel te zijn om toch deel te nemen aan ons nationale overleg om te komen tot een nieuwe politieke beweging die de nationale crisis beschrijft, die onze nederlandse erfgemeenschap bedreigt en splijt, en die oplossingsmogelijkheden in kaart brengt.

Het bereiken van overeenstemming binnen de politieke praktijk

Die crisis is zo ernstig van aard en omvang dat daarbij politiek-theoretische scherpslijperij uit den boze is. Maar het politiek-filosofische dispuut is wel degelijk nodig om tot zekere eenstemmigheid te komen ten aanzien van de doelstellingen, zodat misverstanden beperkt blijven en later niet tot grote geschillen zullen leiden. Het gaat uiteindelijk om de politieke praktijk. De verschijnselen moeten daartoe helder beschreven worden. Ik zal hierna een paar punten noemen die veel aandacht vragen, zonder volledig te willen zijn. Zulke punten zouden in een werkprogramma of manifest opgenomen kunnen worden.
Niet alleen de schadelijke gevolgen van de crisis dienen bestreden te worden maar vooral ook de oorzaken dienen aangepakt te worden. Het kan niet zo zijn dat verkeerde voldongen feiten, omdat ze nu eenmaal gepasseerd zijn - nu tot de status quo behoren - , blijvend aanvaard behoeven te worden. Gevolgen én oorzaken vragen correctie.

Lang niet iedereen lijdt onder alle crisisverschijnselen in dezelfde mate, maar bezien moet worden in hoeverre er een grootste gemene deler is bij oplossingen hiervoor. Problemem voor deelgroepen kunnen zo ernstig zijn dat verregaande wederkerige inleving en solidariteit vereist is; te denken valt aan de criminaliteitsexplosie voor de een en de woonlastensexplosie voor de ander. Het programmatisch aanbieden van aantrekkelijke algemene veranderingen die voordelig uitpakken voor gedupeerde lagen van de bevolking: het wederzijds solidariseren van hen, zal kunnen leiden tot steun aan onze beweging.

Enkele aandachtspunten bij een politiek manifest

De overheid zal zodanig geherstructureerd moeten worden dat zij geen willig werktuig meer is voor persoonlijk eigenbelang en partijdig zuilenbelang, veel doorzichtiger wordt voor democratische controle voor geïnteresseerde burgers (ook voor leken op financieel gebied) en dat zij geen beslissingen meer kan nemen die grote groepen van de volksgemeenschap direct of indirect aanzienlijke schade toebrengen.
Referenda of volksraadplegingen moeten besluiten van de representatieve democratie welke immers een particratie of oligarchie geworden is, kunnen corrigeren.
De rechterlijke macht dient gedepolitiseerd te worden en jurisprudentie ter bevestiging van politieke correctheid dient uitgebannen. Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht worden weer strikt gescheiden, waarbij de wetgever zich van zijn verantwoordelijkheid voor uitvoering en rechtspraak bewust moet zijn en daarvoor aansprakelijk gesteld moet kunnen worden bij deraillerende wet- en regelgeving.
De economische afhankelijkheid van de kapitalistische krachten zal door een nieuwe orde zodanig beheerbaar gemaakt moeten worden dat de gehele bevolking hierover door middel van politiek bestuur zeggenschap en mogelijkheden van bijsturing verkrijgt.
Samenwerking binnen Europa in economisch, militair en technisch opzicht zijn randvoorwaarden bij wat mogelijk is, zeker voor een klein land als Nederland. Deze context mag niet veronachtzaamd worden op straffe van het maken van plannen buiten de werkelijkheid om. Wederkerige actieve steun van gelijkgezinde bewegingen in de landen van Europa is hierbij onontbeerlijk.
Van de bovenstaande aandachtspunten ben ik mij bewust dat die slechts verwoord en uitgedragen kunnen worden door de nationaalgezinde beweging zelf, of dat nu gebeurt vanuit een persburoo of een politieke partij, of vanuit welk orgaan dan ook is minder belangrijk. Voortdurend nationaal overleg is hiervoor noodzakelijk; parlementair kan misschien middels een wervende politieke groepering het beleid in de gewenste richting omgebogen worden. Van de gevestigde politiek hoeft op voorhand bar weinig medewerking verwacht te worden.

Samengevat staan we voor de opgave om een verbindende politiek-filosofische leidraad te formuleren, een politieke strategie of werkwijze te volgen en een programma van noodzakelijke veranderingen op te stellen.

Mart Giesen
Heemland
Postbus 58
2740 AB Waddinxveen
Heemland