woensdag, augustus 03, 2005

VOLK EN MAATSCHAPPIJ - solidarisme en organische filosofie als inleiding tot het SOLIDARISME door Marcel RÜTER in SOS-brochure 1996

Nieuwe inleiding

Deze brochure hebben we evenals de brochure ‘Het hedendaags dynamisch nationalisme’ onveranderd en origineel gelaten om de tijdsgeest en de ontwikkeling van de nationaalrevolutionaire beweging in die periode weer te geven.
Ondanks dat blijkt dat beide brochures nog steeds hun tijdsgeest niet voorbij zijn.
Wij hopen dan ook dat deze voor velen mede een inspiratiebron kunnen zijn voor de verdere vorming van de eigen persoonlijkheid.

Marcel RÜTER 2005

Inleiding

Na onze eerste brochure ‘Het hedendaags dynamisch nationalisme’ hebben we vele enthousiaste reacties ontvangen, met name om de ideologisering verder door te zetten en om vormingsdagen te organiseren om zo een en ander verder uit te werken en te verduidelijken.
De vormingsdag omtrent het thema ‘nationalisme’ mag een succes genoemd worden. Niet slechts een toespraakdag, maar een ontleding van de thematiek en een discussie omtrent de uitwerking.
Een begin is gemaakt. Maar we zijn er nog lang niet.
Een leidraad is gegeven en een lijn, een beginselprogramma is in basis uitgewerkt. En juist het succes van de eerste vormingsdagen moet een houvast voor een ieder zijn om door te zetten en zich optimaal in te zetten voor verdere vorming en uitwerking van het gedachtengoed.
Onderliggende brochure is een verdere uitwerking van een basistekst besproken op een vormingsdag en zal ons verdere internationale aansluiting geven. Aansluiting bij een intellectuele, politiek-alternatieve opmars.
Wij staan aan de vooravond van een keerpunt. Een keerpunt dat niet noodzakelijk samenvalt met mooie ronde jaargetallen. De geschiedenis is tenslotte ook geen ononderbroken geheel; de keerpunten zijn niet absoluut. Het eind van de twintigste eeuw is nog niet helemaal voltooid, doch de tekenen zijn overduidelijk. Het keerpunt zal komen.
Wij moeten en zullen zorgen dat we er klaar voor zijn.

De redactie. 1996


DE ORGANISCHE FILOSOFIE -
als inleiding tot het nationalisme en solidarisme.


De organische filosofie ofwel het organisch denken en handelen is in feite een natuurfilosofie en daarmee een denken en handelen volgens natuurlijke wetten en overlevering. Het organische is het oerbeeld van natuurlijke werkelijkheid en staat in schrille tegenstelling tot de mechanische en plastische filosofieën van o.a. Marx en Kant.

Het is de totale levende ordening waarin de mens staat tussen plant en dier, in zowel natuur-biologische als cultuurhistorische zin. Het is het totaalbeeld van deze wereld waarin alles volgens een natuurlijk schema zijn plaats heeft en krijgt.
Het is als de boom die met al haar geledingen, takken, twijgen, bladeren, bloesems en vruchten in zich heeft en
aan zich ontspruiten laat, zo ook met de totaliteit aan indeling en opbouw van ons bestaan.
De levendige eenheid van het geheel, weerspiegeld door de delen, welke allen een eigen leven bezitten, de gelijktijdigheid van vrijheid en het ter diensten zijn van de delen, de wisselwerking tussen velen en het geheel, dit alles is de essentie van het organische. Tot een organische constructie behoort men overigens niet door een individueel wilsbesluit, maar slechts door werkelijke vervlechting.

De organische filosofie is het denken volgens het cultuurhistorische ordeningsprincipe van de mensheid, d.w.z. het ordeningsprincipe of de indeling van de mensheid zoals ze door de overleveringen heen is ontstaan of gevormd is en het ordeningsprincipe volgens welke de maatschappij zich via de natuurlijke hiërarchie indeelt.


MENSHEID

* RAS - RAS - RAS -

** VOLKEREN - VOLKEREN - VOLKEREN - VOLKEREN - VOLKEREN -

*** NATIE - NATIE - NATIE - NATIE - NATIE -


De volkeren en naties zijn, in tegenstelling tot de mensheid en de rassen, door bewuste activiteit van de mens zelf gevormd. Zij waren en zijn onontkoombare en noodzakelijke, natuurlijke cultuur-historische ontwikkelingen van de mensheid.
De oorzaak van deze historische activiteit ligt in de culturele groeikracht van de diverse mensen, hoe divers en hoe verschillend van kracht ook. Het is het streven naar verbetering van de levensomstandigheden, al naar gelang de mogelijkheden welke door de biologische ontwikkeling is meegegeven.


De volkeren hebben geleid tot naties.
Waarbij we onder het begrip volk hebben neergezet:
De volksgroep of stam die bestaat uit meerdere personen welke door taal, gewoonten, gebruiken, afstamming en lotsverbondenheid met elkaar verbonden zijn.
Duidelijk organisch dus, volgens de orde of wet der natuur.

De natie is een organisme, d.w.z. dat het bestaat uit verscheidene elementen die allen meewerken, elk volgens zijn eigen aard, aan de voortzetting en de ontwikkeling van het gemeenschappelijk leven. Deze elementen zijn van historische, culturele, geestelijke, sociale, economische en politieke aard.

Bij het eerste begrip (volk) zien we duidelijk een organische volkspolitiek: het nationalisme;
bij het tweede begrip (natie) zien we de inleiding tot de organische sociale politiek, de maatschappij-invulling: het solidarisme.

Daarmee is de organische filosofie, als denk- en ordeningsprincipe volgens de natuurlijke weg (of volgens de orde der natuur), de basis van zowel het nationalisme als het solidarisme. Een filosofie die het handelen en denken volgens het nationalisme en solidarisme moet kunnen vereenvoudigen.



Waarbij het nationalisme èn het solidarisme onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, omdat het nationalisme de ideologie is en het solidarisme de maatschappij-opvatting of invulling.

Volgens de organische filosofie ofwel het natuurlijke ordeningsprincipe zijn dus de lijnen van zowel het nationalisme als het solidarisme te bepalen.
HET SOLIDARISME ALS MAATSCHAPPIJVISIE

Het solidarisme is, zoals in het voorgaande hoofdstuk vermeld, een maatschappij-opvatting, een maatschappijvisie.

In het woord ‘solidarisme’ vinden we verschillende Latijnse woorden:
- solidus = stevig, samenhangend;
- solidum = het geheel;
- solidare = stevig verbinden.
Hiermee mag de verbondenheid met de organische gedachte, zoals hiervoor beschreven duidelijk zijn.

Een maatschappij-opvatting vanuit de organische gedachte betekent dat ook de maatschappij is opgebouwd uit elkaar aanvullende en opvolgende delen. Dit natuurlijk ordeningsprincipe van de menselijke maatschappij is het vertrekpunt voor de politieke structuren, voor de sociaal-economische maatschappij-opvatting. Te weten: het solidarisme.

Het solidarisme is het streven naar een evenwichtige en harmonieuze samenleving, naar een evenwicht tussen individu en gemeenschap.
Het is het streven naar sociale rechtvaardigheid en nationale solidariteit. De structuur van de maatschappij is van uitermate groot belang voor de kansen op zelfverwezenlijking of zelfontplooiing van een ieder van ons. Het solidarisme geeft de richting aan waarin de culturele, sociale en economische structuurhervormingen gezocht moeten worden, om zodoende tot een evenwichtige sociaal-economische maatschappij-opvatting te komen.

Het belang van de maatschappij-opbouw kan niet ontkend worden. Betere structuren, die een ieder meer kansen geven om volgens eigen inzichten, kunnen en gevoelens te leven en te werken, moeten tot stand kunnen komen.
De wijze waarop maatschappijen tot nu toe werden ingericht, verschillen uiteindelijk dan ook weinig:
liberalisme/kapitalisme enerzijds en socialisme/marxisme anderzijds. Beide ideologieën zijn materialistisch en onmenselijk. In beide gevallen moet de mens, de burger zich aanpassen aan de staatsleer, aan de beginselen en daaruit voortvloeiende economische doctrines.

Het solidarisme wijst beide voornoemde systemen af en kiest voor een ‘derde weg’, waarin de persoonlijkheid, de eigenheid van de mens op de voorgrond staat, als uitgangspunt voor de opbouw van de organische, persoonsgerichte staat of volksgemeenschap. Een gemeenschap die realiteit is. Zij bestaat niet buiten of naast de individuen, zij bestaat alleen en uitsluitend in de personen, die haar samenstellen. Zonder haar leden is zij ondenkbaar en onbestaanbaar. Een gezonde ontwikkeling van het gemeenschapsleven zal dan ook slechts mogelijk zijn, door de ontplooiing van de persoonlijkheid van haar leden te bevorderen, hun initiatief en persoonlijke activiteit te prikkelen.

De mens is in de eerste plaats te zien als een zelfstandigheid, een individueel wezen, dat fysiek op zich zelf staat en van ieder ander wezen is afgescheiden; een wezen met verstand en vrije wil, waardoor het zijn doel kan kennen, kiezen en krachtens zijn eigen keuze en bepaling zijn handelen op zijn doel kan richten.
De individuele mens moet zich in het maatschappelijke leven en het maatschappelijke bestel ten volle als persoonlijkheid kunnen ontplooien en dit geldt zowel voor de economische als de culturele zijde van dit leven en dit bestel. Toch is zijn persoonlijkheidskarakter innerlijk en ondeelbaar met zijn gemeenschapsnatuur verbonden: slechts alleen door de gemeenschap kan hij zijn persoonlijkheid tot een hoger niveau verheffen. Dit streven met de persoonlijkheid als middelpunt mag echter nooit in egoïsme ontaarden. Het moet ten alle tijden en in alle opzichten met de natuurlijke eisen van de gemeenschap rekening houden. In harmonie moet men de eigen belangen met die van de gemeenschap verenigen.
Ook zijn de krachten van ieder mens, individueel genomen, beperkt, hij kan slechts in zeer geringe mate in zijn behoeften voorzien. En ook nog slechts daar waar de levensomstandigheden het meest gunstig zijn, als hij enigermate tot zelfstandig handelen in staat is.

Wil de mens tot een hogere graad van behoeftevoorziening geraken, dan zal dit mogelijk worden door samenwerking, arbeidsverdeling en uitwisseling van resultaten van een ieders arbeid. Hiermee wordt aangegeven dat de mens van nature een sociaal wezen is. Zijn redelijk karakter opent daartoe de mogelijkheid. Het verschijnsel dat de talenten bij verschillende mensen verspreid zijn en nooit allemaal bij één enkel mens worden aangetroffen is daarvan nog een bewijs. Ook het spraakvermogen, waardoor mensen met elkaar in contact treden wijst in deze richting.

De mens is dus van nature een gemeenschapswezen, omdat de wet van zijn zelfontplooiing en zelfvervolmaking hem voorschrijft in gemeenschap te leven, te werken en te streven. In de gemeenschap gaat het er dus uiteindelijk om, dat de mens zijn behoeften kan bevredigen, zich zelf in hogere mate kan ontwikkelen. Niet slechts één mens, maar allen, die in gemeenschap verenigd zijn, individueel genomen. In dit opzicht staat het belang van de persoonlijkheid boven dat van de gemeenschap, al is dan ook de vorming, het behoud en de ontwikkeling van de gemeenschap een onmisbare voorwaarde voor het streven van de mensen naar zelfontplooiing.
Waar van nature een taak gesteld is, daar zijn van nature ook rechten gegeven, om de vervulling van die taak mogelijk te maken. Daarom behoeft ieder mens ook ruimte waarin hij zich kan doen gelden, zich kan bewegen om zijn persoonlijkheid te ontvouwen. De gemeenschap heeft deze ruimte, deze vrijheid te respecteren, te ontzien en te beschermen. De gemeenschappen vloeien immers uit dezelfde natuur voort in logische en harmonieuze aansluiting op het persoonlijkheidskarakter van de mens. De persoonlijkheidsrechten, de vrijheden van de mens vormen dus de grens van de bevoegdheid van de gemeenschappen.

Om de ontwikkeling en de behoeftebevrediging van de individuen duurzaam te maken en vast te houden, dient de gemeenschap ook haar eigen zelfbehoud te verzekeren, d.w.z. de daarin verbonden individuen dienen de voortgang, het zelfbehoud en de ontwikkeling van gemeenschap te verzekeren. Daarmee is de gemeenschap een zelfstandige grootheid.

De gemeenschap is dus een wezen van geheel eigen soort. Persoonlijkheid en gemeenschap zijn gelijk objectief van nature gegeven, beide met een zelfstandig doel, maar in doel en wezen zijn ze innerlijk verbonden, voor zover de individuen als persoonlijkheden doelen nastreven welke men slechts met anderen in gemeenschap verbonden kan bereiken.
Deze volksgemeenschap is een maatschappij waarin iedereen zijn plaats kent (arbeidsverdeling), zoals in een lichaam elk orgaan zijn opdracht vervult is de maatschappij zowel geestelijk als fysiek een geheel. Een maatschappij waarin arbeidsverdeling een noodzaak is, omdat de omstandigheid, dat niet ieder mens aanleg voor allerlei werkzaamheden bezit, maar dat de talenten verdeeld zijn, dit duidelijk onderstreept. Een maatschappij waarin uitsluitend persoonlijke waarde en prestatie voor de gemeenschap bepalend zijn voor ieders plaats in de hiërarchie. De maatschappij-opbouw moet gebeuren van onderuit en het hogere moet hierbij aanvullend zijn voor het lagere.

De organische ordening, d.w.z. het zich volgens natuurlijke hiërarchie rangschikken van de mens in gemeenschappen (zogenaamde organen), zal verrijkend werken, want de mensen sluiten zich in maatschappelijk verband aaneen om de ontoereikendheid van hun eigen krachten aan te vullen, omdat men daardoor hun veelzijdige ontwikkelingsmogelijkheden tot verwezenlijking kan brengen. Hierdoor zal ook het principe van elitevorming ontstaan. Dit principe stelt voorop dat op elk gebied het de meest bekwamen moeten zijn die de leiding in handen nemen. Hierbij dient acht geslagen te worden op een duidelijke en fundamentele splitsing in organen of groepen van o.a. administratieve, sociale, culturele en economische aard, alsmede vertegenwoordigers van plaatselijke besturen. Zo ontstaat een maatschappij die zo gestructureerd is dat elke geleding en elk lid op zijn plaats het nodige doet om het geheel harmonisch te kunnen laten functioneren. Zo spreken we dus van een organische maatschappij, ook wel ‘standenmaatschappij’ genoemd. Waarbij onder ‘stand’ en/of orgaan te verstaan is: een georganiseerde eenheid van diegenen, die een zelfde maatschappelijke functie uitoefenen, met het oogmerk het zo goed mogelijk uitoefenen van deze functie zowel ten bate van de gemeenschap, als ten bate van de mensen in de georganiseerde eenheid zelf.

De huidige parlementaire democratie is een farce. De politiek is niet langer het organiserend principe van de gemeenschap, maar slechts een tweederangs activiteit, een gekunsteld stelsel dat niet meer berekend is op het oplossen van de problemen van alledag in een veranderende wereld. Wanneer de politiek niet meer de uitdrukking kan zijn van een diep menselijk ontwikkelingsverlangen, dan verwordt zij tot een verachtelijk handwerk van op macht beluste kleinburgers. In het politieke debat hebben omstandigheden de plaats van principes ingenomen. Daarmee heeft het debat alle inhoud verloren en berust de toevoeging ‘politiek’ in feite op taalmisbruik. En daarmee heeft de politiek zijn legitimiteit verloren en zijn nationale solidariteitsgevoelens verdwenen. Solidariteit is moeilijk op te brengen wanneer het vertrouwen in de staat of overheid is verdwenen. En wanneer solidariteit en algemeen belang niet vanzelfsprekend zijn, valt de inrichting van een samenleving uiteen.
Al twee eeuwen lang wordt het idee van democratie verbonden met het idee van vrijheid. Maar vrijheid heeft twee volstrekt verschillende betekenissen. Voorheen was vrijheid het recht van een groep mensen om de eigen toekomst te bepalen en daartoe een regering in te stellen die de wil van de gemeenschap tot uitdrukking brengt. Daarnaast houdt vrijheid het recht in dat elke mens zich mag beschermen tegen machtsmisbruik, en de garantie dat de minderheid niet door de meerderheid wordt weggedrukt. Waarmee duidelijk wordt dat de huidige democratie niets met vrijheid heeft uit te staan en dat het huidige kiesrecht slechts een laatste illusie is van vrijheid en controle. Eens per vier jaar mag de kiezer zich uitlaten over het beleid dat de volgende vier jaar volkomen willekeurig wordt verkwanseld. De partijen zijn geen vertegenwoordigers van de bevolking meer, maar van hun eigen machtswellust.
Met de invoering van de organische maatschappij, waarbij duidelijke splitsingen in organen of groepen van diverse aard zal plaatsvinden, zal ook de invoering van een organenadvieskamer plaatshebben, samengesteld uit vertegenwoordigers van de plaatselijke besturen en van de voornoemde maatschappelijke belangengroepen. Waarmee het contact is geschapen tussen staat, overheid, regering en de belangengroepen in de maatschappij. Zowel de organenadvieskamer als de regering zullen door een overkoepelend orgaan gecontroleerd worden. De combinatie van een organenadvieskamer, bestaande uit vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke belangengroepen, en de regering, aangevuld met de mogelijkheid tot directe en bindende referenda, zorgt voor meer volksinspraak, zodat een gedegen afweging van wetgeving en bestuur zal ontstaan.

Eigendom is het recht om over een goed te beschikken, om het te gebruiken en te verbruiken, zich de vruchten ervan toe te eigenen, en zich ervan te ontdoen. Men spreekt van particulier eigendom, wanneer dit recht aan de particuliere persoon toekomt. Dit recht op particulier eigendom, ook van produktiemiddelen, is een der centrale gegevens van het solidarisme.
Op het gebied van de economie kiest het solidarisme voor de ‘derde weg’, tussen het liberale, onbeperkte kapitalisme en de absolute staatsgebondenheid van het marxisme/socialisme: de weg van de geregelde concurrentie. Ook hier worden de grenzen getrokken door de eisen van de natuurlijke verhouding tussen enkeling en gemeenschap.
Concurrentie leidt er toe dat de mens zich beter aan zijn maatschappelijke functie, zijn arbeid wijdt. Concurrentie leidt tevens tot een betere en grotere toepassing van het economisch beginsel en dat betekent dat in grotere mate de behoeften bevredigd kunnen worden, dat meerdere soorten goederen kunnen worden voortgebracht en dat meer mensen een deel daarvan kunnen ontvangen, d.w.z. de welvaart neemt toe. Deze economische ordening zal erop gericht zijn zoveel mogelijk aan de kleine zelfstandige ondernemingen een redelijk bestaan te waarborgen. Het komt tenslotte de structuur van een volk niet ten goede, wanneer het merendeel van de kleine zelfstandigen wordt omgezet in loontrekkers.
De concurrentie, bevordert echter het maatschappelijk leven niet alleen in economisch, maar ook, in cultureel opzicht, omdat de concurrentie op allerlei gebied tot een rijkere ontvouwing van de menselijke persoonlijkheid in alle maatschappelijke beroepen leidt.
Anderzijds vormen de gemeenschapsbelangen dus de grens voor de vrijheid van de concurrentie. Niet alleen heeft de gemeenschap er tegen te waken, dat de concurrentie zover wordt doorgevoerd, dat er nadeel voor de gemeenschap uit voortvloeit, maar ook dat ze zo weinig wordt doorgevoerd, dat de voordelen ervan zich niet doen gevoelen, m.a.w. dat ze praktisch wordt opgeheven (kartels of prijsafspraken, enz.).
De controle van deze economische ordening zal plaatsvinden door de betrokken organen, standen of beroepsgroep, welke zelf onderworpen zullen zijn aan een controle.

Aanvullend stellen we de ‘arbeidsplicht’ tegenover de inmiddels uitgeholde verzorgingsstaat. Een verzorgingsstaat waarbij de sociale zekerheid, enerzijds door misbruik en anderzijds door de huidige loonkostenstructuur, verworden is van vangnet tot hangmat. De huidige verzorgingsstaat ontmoedigt het persoonlijk initiatief en prijst ledigheid en risico mijding, daarmee berooft deze verzorgingsstaat het volk van haar creatieve en vitale potenties danwel talenten. Een volledige herstructurering tot eerder genoemde economische ordening, waarin o.a. sprake is van een veranderde en verantwoorde loonkostenstructuur, zal leiden tot meer werkgelegenheid en betere arbeidsverdeling, zodat een arbeidsplicht gesteld kan worden. Een arbeidsplicht uit sociale en maatschappelijke solidariteit, hetgeen niet een streven naar een slaven-staat betekent, maar een streven naar een mentaliteitsverandering waarbij een ieder die werkt dit doet ten gunste van het algemeen welzijn. Het parasiteren op de samenleving omdat men geen zin heeft om te werken of zin heeft om niet te werken, dient als asociaal gedrag gestraft te worden. De solidariteit binnen de samenleving bestaat voor diegenen die niet kunnen werken en daarom voor hun levensonderhoud op anderen aangewezen zijn en zij kunnen daarom dan ook niet strafbaar gesteld worden.

Marcel Rüter 1996

LITERATUUROVERZICHT


Lexikon der Soziologie;
P. Aalberse - H. Pesch - Katholieke Staats- en Maatschappijleer (1908);
A. de Benoist - Orientations pour des Années decisives (1982);
A. de Benoist - Vu de droite (1977);
M.H. Boehm - Das eigenständige Volk (1932);
H. Brauweiler - Berufstand und Staat (1925);
E.B. Brongersma - De opbouw van een corporatieven staat (1940);
A. Carrel - L’homme, cet inconnu (1936);
S.W. Couwenberg - In opdracht van de tijd (1992);
J. Evola - Revolte gegen die moderne Welt (1993);
J. Evola - Menschen inmitten von Ruïnen (1991);
J.G. Fichte - Reden an die deutsche Nation (1915);
P. Fortuyn - Beklemmend Nederland (1995);
H. Freyer - Revolution von rechts ( 1932);
J.G. Herder - Ideen zur Geschichte der Menschheit / 4 delen (1784-91);
A. Hollenberg - De corporatieve organisatie der maatschappij (1942);
E. Jung - Die Herrschaft der Minderwertigen (1927/1991);
G.K. Kaltenbrunner - Europa deel 1,2 & 3 (1987);
D. Klagges - An alle Völker der Erde 1 & 2 (1972);
D. Klagges - Ein Tugend gegen alle Todsünden (1974);
K. Lorenz - Onze laatste kans (1983);
J. Lukacs - Het einde van de moderne tijd (1993);
R. Michels - Soziologie des Parteiwesens (1911);
A. Moeller van den Bruck - Das Dritte Reich (1923);
A. Mohler - Die konservatieve Revolution in Deutschland (1994);
R. Oberlercher - Lehre vom Gemeinwesen (1994);
J. Ortega Y Gasset - La rebelión de las masas (1932);
L. Pauwels - Solidarisme: geschiedenis, betekenis, inhoud (1995);
Pius Xl - Encycliek ‘Quadragesimo Anno’ (1931);
G. Rohrmoser - Der Ernstfall (1994);
C. Schmitt - Der Begriff des Politischen (1933);
O. Spann - Der wahre Staat (1931);
G. Vico - Die neue Wissenschaft über die gemeinschaftliche Natur der Völker (1725/44);
D. Wolf - Die Doriot- Bewegung (1967).

Giovanni Battista Vico
(23.6.1668 - 21.1.1744)
Vico kwam als eerste in oppositie tegen het mathematische-natuurwetenschappelijke denken en werd met zijn hoofdwerk “Principi d’una scienza nuova d’intorno alla commune natura delle nazioni” (1725) de eerste vertegenwoordiger van de organische filosofie, daar hij de geschiedenis en ontwikkelingen van de volkeren als een natuurlijke beweging en volgens een bepaald ritme zag.
Vico heeft als geen ander invloed gehad op de denkwereld van o.a. Goethe, Herder, Evola en Benedetto Croce.


Justus Möser (1720-1794)
Möser werd één van de grootste nationaal-economen van de 18de eeuw genoemd en stond met zijn gedachten dicht bij Herder. Hij zag de volkeren als iets dat volgens natuurlijke weg gegroeid was en als gemeenschap, ook zag hij de organische samenhang en de historische continuïteit als middelpunt van zijn gedachtengang.

J.G. Herder (1744-1803)
Zelden zijn schrijvers zo bekend en worden ze zo weinig meer gelezen als Johann Gottfried Herder. In zijn “Ideen zur Philosophie der Geschichte” is de aanvang van het organisch cultureel nationalisme te vinden. ‘Volk’ is bij hem niet slechts een politiek-geografische zaak, maar vooral een ethische zaak. Hij ziet de rijkdom in de veelvoud der volkeren, stammen en culturen en in het behoud ervan.

F.W.J.Schelling (1775-1854)
De filosoof Schelling, penvriend van Hegel, zag de natuur als een uniform, dynamisch en levendig proces. Niet als een zakelijk verstard object, zoals in de empirische natuurkunde, maar als natura naturans, als krachtig, scheppend subject, zoals in de natuurfilosofie.
Het organische is, voor hem, de scheppende natuur en haar dynamiek.


M.H.Boehm (1891-1968)
De Duitse filosoof kwam na de eerste Wereldoorlog met zijn hoofdwerk ‘Das eigenständige Volk’ en trad daarmee in de sporen van Herder en Möser. Zijn denken inzake de verhouding tussen ‘volk en staat’ en tussen ‘individu en gemeenschap’ heeft een basis gelegd voor het huidige solidarisme.

Hans Freyer (1887-1969)
De socioloog Freyer die veel contact met Ernst Niekisch had, stond onder grote invloed van Hegel en Nietzsche. Zijn cultuurfilosofische en sociologische werken laten dat duidelijk merken. Zijn ‘Revolution von rechts’ tracht het revolutie -begrip uit de dialectiek van de 19de eeuw te halen. Het ‘volk’ heeft de opdracht de staat te emanciperen en uit de verstikking te bevrijden.

F. Lassalle (1825-1864)
Lassalle zag in het liberalisme een afscheiding van de burgerlijke maatschappij en de staat, dat hij overwinnen wilde zien door de realisatie van een cultuurstaat, waarin solidariteit en gemeenschap voorop staan.

Ferd. Tönnies (1855-1936)
Met Ferdinand Tönnies vangt in Duitsland een nieuw sociologisch tijdperk aan. Complete studies over Th. Hobbes, Comte, Adam Müller, Spencer, Bachofen en Fustel de Coulanges worden door Tönnnies neergezet, om uiteindelijk met een zuivere en pure sociologie te komen inzake gemeenschap en maatschappij.
In gemeenschap ziet hij de innige banden, het gemeenschappelijk leven en de diepgaande solidariteit. De gemeenschap is het echte gezamenlijke leven, “het is een krachtig organisme”, waarin de mensen ondanks alle mogelijke scheidingen wezenlijk verbonden blijven.


Leon Bourgeois(1851-1925)
Grondlegger van het Franse solidarisme, die in 1920 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. Bourgeois vond het individualisme voorbijgestreefd en nefast. Tegenover de leer van Rousseau (social contrat) stelt Bourgeois een organische visie, de “achteraf gesloten overeenkomst” tussen de mensen, daar waar ze spontaan met elkaar in relatie treden of samenwerken, zonder dat vooraf de “voorwaarden” werden overeengekomen. Die “voorwaarden” zijn immers in cultuur en gebruiken impliciet aanwezige afspraken.

1 Comments:

Anonymous Anoniem said...

zeer interessant, bedankt

1:08 a.m.  

Een reactie posten

<< Home